Periode 1 Flashcards
Woordenschat
1
Q
timere
A
bang zijn voor
2
Q
ubi
A
waar
3
Q
amare
A
houden van
4
Q
fluvius
A
rivier
5
Q
Romanus
A
romein
6
Q
sed
A
maar
7
Q
necare
A
doden
8
Q
dominus
A
heer
9
Q
vulnerare
A
verwonden
10
Q
gloria
A
roem
11
Q
periculum
A
gevaar
12
Q
vir
A
man
13
Q
viri
A
mannen, 1e naamval meervoud
14
Q
salutare
A
groeten
15
Q
consilium
A
- plan of 2. besluit
16
Q
consilia
A
de plannen of de besluiten
17
Q
pugna
A
gevecht
18
Q
deinde
A
daarna
19
Q
saepe
A
vaak
20
Q
semper
A
altijd
21
Q
gaudere
A
blij zijn
22
Q
gaudere
A
blij zijn
23
Q
dolus
A
list
24
Q
dolos
A
de listen, 4e naamval meervoud van dolus
25
ergo
dus
26
nam
want
27
desiderare
verlangen
28
terrere
bang maken
29
amici
vrienden 1e naamval meervoud
30
gladios
de zwaarden 4e naamval meervoud
31
gladium
zwaard 4e naamval enkelvoud
32
quoque
ook
33
non
niet
34
deae
de godinnen 1e naamval meervoud
35
videre
zien
36
curare
verzorgen
37
clamare
schreeuwen
38
numquam
nooit
39
valde
erg
40
cur
waarom
41
ridere
lachen
42
lacrimare
huilen
43
subito
plotseling
44
sedere
zitten