Periode 1 Flashcards

1
Q

Wat is politiek?

A

Politiek gaat over het maken van keizer waaraan alle burgers in een staat zijn gebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is democratie?

A

Democratie is een bestuursvorm waarbij de bevolking direct of indirect invloed hebben op de politieke besluitvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Indirecte democratie

A

Burgers kiezen volksvertegenwoordigers die de beslissingen nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Directe democratie

A

Burgers mogen direct stemmen over een politieke beslissing. Zoals in de Griekse oudheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Democratie

A

Bestuursvorm waarbij de bevolking direct of indirect invloed uitoefent op de politieke besluitvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Referendum

A

Een volksstemming over een bepaalde politieke kwestie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Autoritair regime

A

Staatsvorm waarbij alle macht in handen van één persoon of een kleine groep mensen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ideologische (v.b erbij)

A

Regime gebaseerd op een ideologie, zoals het communisme
Voorbeeld: Noord-Korea en China

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Religieuze (V.B erbij)

A

Regime waar wetgeving gebaseerd is op religie
Voorbeeld: Iran

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Militaire (v.b erbij)

A

Regime waarbij de macht bij het leger ligt.
Voorbeeld: Myanmar (Birma)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vormen van autoritaire regimes?

A

Ideologische, religieuze, militaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wie maken de beslissingen in ons land?

A

De regering en het parlement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Regering

A

Koning en ministers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kabinet

A

Ministers en staatssecretarissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Parlement (Staten generaal)

A

1e en 2e kamer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Individuele vrijheid

A

Je mag je mening uiten en je leven inrichten zoals je zelf wilt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Persvrijheid

A

Journalisten bepalen zelf welke nieuws ze brengen. Geen toestemming nodig van de overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Autoritair regime

A

Wanneer alle macht in handen is van één persoon (dictator) een familie, een kleine groep mensen, een partij of militairen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Coalitie

A

De partijen die in de regering zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Minister zonder portefeuille

A

Ministers zonder ministerie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Onderministers

A

Staatssecretaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Kabinet

A

Wordt gevormd door ministers en staatssecretarissen samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Constitutionele monarchie

A

Een staatsvorm waarin de taken en bevoegdheden van het staatshoofd in de grondwet zijn vastgelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

De koning

A

Maakt onderdeel van de regering, niet het kabinet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Censuur
Overheidscontrole van de media
26
De koning is onschendbaar
Kabinet is verantwoordelijk voor gedragingen van het Koninklijk Huis
27
Politieke verantwoordelijkheid
Het kabinet draagt verantwoordelijkheid voor de inhoud en uitvoering van wetten. Daarmee ook voor hun ambtenaren en voorgaande bestuurders
28
Ambtenaren
Mensen in dienst van overheid, die veel verstand hebben van kwesties waarover bestuurders moeten beslissen
29
Demissionair kabinet
Oude kabinet blijft zitten maar heeft geen eisen missie meer
30
Regeringsfractie
Fracties van partijen die in de regering zitten en dus ministers leveren (coalitie)
31
Oppositiefracties
Fracties van partijen die niet in de regering zitten en dus geen ministers leveren
32
Stemrecht
Stemmen over wetsvoorstellen
33
Budgetrecht
Recht om de rijksbegroting goed of af te keuren
34
Recht van initiatief
Recht om zelf wetsvoorstel in te dienen. Dit recht geldt enkel voor de Tweede Kamer
35
Recht van amendement
Recht om wijzigingen in een wetsvoorstel aan te brengen . Dit recht geldt enkel voor de tweede kamer
36
Recht om vragen te stellen
Kamerleden mogen schriftelijk of in de kamer vragen stellen aan het kabinet
37
Recht van interpellatie
Kamerleden mogen een minister met spoed naar de Tweede kamer laten komen
38
Recht van onderzoek en enquête
Kamerleden mogen een onderzoek starten naar een onderdeel van het regeringsbeleid
39
Motierecht
Door het aannemen van een motie verzoekt de kamer een minister om haar beleid te veranderen
40
Motie van wantrouwen
De kamer zegt het vertrouwen in een minister op. Dit recht betekent dat het parlement (en dus indirecte het volk) het laatste woord heeft
41
Trias politica
Scheiding der machten
42
Poldermodel
De Nederlandse politiek cultuur staat bekend om de bereidheid van partijen om samen te werken en compromissen te sluiten. Dit noemen we het poldermodel
43
Ideologie
Een verzameling ideeën over wat belangrijk is in de maatschappij en hoe mensen het beste met elkaar kunnen samenleven
44
Het parlament
Bestaat uit twee en eerste kamer
45
Uit hoeveel zetels bestaat de tweede kamer
150 zetels
46
Uit hoeveel zetels bestaat de eerste kamer?
75 zetels
47
Stemrecht
Stemmen over wetsvoorstellen
48
Budgetrecht
Recht om de rijksbegroting goed of af te keuren
49
Recht van initiatief
Recht om zelf wetsvoorstel in te dienen. Dit recht geldt enkel voor de tweede kamer
50
Recht van amendement
Recht om wijzigingen in een wetsvoorstel aan te brengen. Dit recht geldt enkel voor de tweede kamer
51
Recht om vragen te stellen
Kamerleden mogen schriftelijk of in de kamer vragen stellen aan het kabinet
52
Recht van interpellatie
Kamerleden mogen een minister met spoed naar de tweede kamer laten komen
53
Recht van onderzoek
Kamerleden mogen een onderzoek starten naar een onderdeel van het regeringsbeleid
54
Motierecht
Door het aannemen van een motie verzoekt de kamer een minister om haar beleid te veranderen
55
Motie van wantrouwen
De kamer zegt het vertrouwen in een minister op. Dit recht betekent dat het parlement (en dus indirect het volk) het laatste woord heeft
56
Wat heeft een ideologie standpunten over?
1. Belangrijke waarden en normen 2. Sociaal-economische verhoudingen. Hierin onderscheiden linkse en rechtse ideologieën zich
57
Liberalisme
Vrijheid en tolerantie Economische vrijheid en persoonlijke vrijheid
58
Socialisme (sociaaldemocratie)
Belangrijkste waarden: gelijkheid en solidariteit
59
Confessionalisme
Belangrijkste waarde: christelijk geloof
60
Ecologisme
Belangrijkste waarden: duurzaamheid en bescherming van milieu
61
Populisme
Een stijl van politiek bedrijven, geen ideologie.
62
Progressief
Vooruitstrevende politieke ideeën. Bakker voorstander van veranderingen
63
Conservatief
Behoudende politieke ideeën. Benadrukken wat al is bereikt en goed is
64
Welke groepen proberen regelgeving in Nederland te beïnvloeden?
Politieke partij, actiegroep, belangorganisatie
65
Politieke partij
Groep mensen met globaal dezelfde ideeën over een goede samenleving met als doel te beslissen over het bestuur van het land
66
Actiegroep
Gericht op één doel
67
Belangorganisatie
Behartigt belangen van één bepaalde groep
68
One issue partijen
De partijen stellen één aspect van de samenleving centraal
69
Functies van politieke partijen?
Samenbundeling van ideeën, informeren, participatie en selectie
70
Voor wat zijn er verkiezingen in Nederland?
De Europese unie, de tweede kamer, principiële Staten, gemeenteraad, de waterschappen
71
Kiesrecht
Actief kiesrecht en passief kiesrecht
72
Actief kiesrecht
Zelf stemmen tijdens verkiezingen (vanaf je 18e jaar)
73
Passief kiesrecht
Jezelf verkiesbaar stellen (vanaf je 18e jaar)
74
Spindoctors
Communicatiedeskundige die kandidaten adviseren over een zo positief mogelijk imago
75
Zwevende kiezers
Dit zijn mensen die niet iedere verkiezingen op dezelfde partij stemmen
76
Opiniepeilingen
Onderzoeken/peilingen over een eventuele uitslag van verkiezingen als die op dat moment gehouden zouden worden
77
Evenredige vertegenwoordiging
Alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het totale aantal zetels
78
Kiesdeler
Aantal stemmen dat je nodig hebt voor één zetel
79
Uit welke twee fases bestaat de kabinetsformatie
Informatiefase en formatiefase