Perfectum Verbum Flashcards
Accepteren - To accept
(hebben) Geaccepteerd
Afwijzen - To reject
(hebben) Afgewezen
Annuleren - To cancel
(hebben) Geannuleerd
Antwoorden - To answer
(hebben) Geantwoord
Arriveren - To Arrive
(zijn) Gearriveerd
Bakken - To bake
(hebben) Gebakken
Bedenken - To consider
(hebben) Bedacht
Beginnen - To start
(zijn) Begonnen
Begrijpen - To understand
(hebben) Begrepen
Beledigen - To insult
(hebben) Beledigd
Bellen - To call
(hebben) Gebeld
Bepalen - To define
(hebben) Bepaald
Bestaan - To exist
(heeft) bestaan
Betalen - To pay
(hebben) Betaald
Betekenen - To mean
(hebben) Betekend
Bezoeken - To visit
(hebben) bezocht
Bezoeken - To visit
(hebben) Beperkt
Bieden - To offer
(hebben) Geboden
Bijten - To bite
(hebben) Gebeten
Blazen - To blow
(hebben) Geblazen
Blijken - To prove/ To appear
(zijn) Gebleken
Blijven - To stay
(zijn) Gebleven
Bouwen - To build
(hebben) Gebouwd
Brengen - To bring
(hebben) Gebracht
Dansen - To dance
(hebben) Gedanst
Denken - To think
(hebben) Gedacht
Doden - To kill
(hebben) Gedood
Doen - To do
(hebben) Gedaan
Douchen - To shower
(hebben) Gedoucht
Draaien - To turn
(hebben) Gedraaid
dragen - To wear
(hebben) draagt
Drinken - To drink
(hebben) Gedronken
Eten - To eat
(hebben) Gegeten
Fiets - To bike
(hebben) Gefietst
Gaan - To go
(zijn) Gegaan
Gebeuren - To happen
(zijn) Gebeurd
Gebruiken - To use
(hebben) Gebruikt
Gelden - To apply
(hebben) gegolden
Geloven - To believe
(hebben) Geloofd
Genieten - To enjoy
(hebben) Genoten
Geven - To give
(hebben) Gegeven
Gieten - To pour
(hebben) Gegoten
Groeien - To grow
(zijn) Gegroeid
Groeten - To greet
(hebben) Gegroet
Halen - To get
(hebben) Gehaald
Hangen - To hang
(hebben) Gehangen
Haten - To hate
(hebben) Gehaat
Hebben - To have
(hebben) Gehad
Helpen - To help
(hebben) Geholpen
Herinneren - To remember
(hebben) Herinnerd
Heten - To be called
(hebben) Geheten
Hopen - To hope
(hebben) Gehoopt
Horen - To hear
(hebben) Gehoord
Houden - To hold
(hebben) Gehouden
Huilen - To cry
(hebben) Gehuild
Irriteren- To irritate
(hebben) Geïrriteerd
Kennen - To know
(hebben) Gekend
Kiezen - To choose
(hebben) Gekozen
Kijken - To watch
(hebben) Gekeken
Klagen - To Complain
(hebben) Geklaagd
Klimmen - To climb
(hebben/zijn) Geklommen
Koken - To cook
(hebben) Gekookt
Komen - To come
(zijn) Gekomen
Kopen - To buy
(hebben) Gekocht
Kosten - To cost
(hebben) Gekost
Krijgen - To get
(hebben) Gekregen
Kunnen - To can
(hebben) Gekund
Kwetsen - To hurt
(hebben) Gekwets
Lachen - To laugh
(hebben) Gelachen
Lastig zijn - To be inconvenient
(zijn) Lastig geweest
Laten - To let
(hebben) Gelaten
Leggen - To lay
(hebben) Gelegd
Leren - To learn
(hebben) Geleerd
Leven - To live
(hebben) Geleefd
Leveren - To deliver
(hebben) geleverd
Lezen - To read
(hebben) Gelezen
Liggen - To lie down
(hebben) Gelegen
Lijken - To seem
(hebben) Geleken
Lopen - To walk
(hebben/zijn) Gelopen
Luisteren - To listen to
(hebben) Geluisterd
Maken - To make
(hebben) Gemaakt
Missen - To miss
(hebben) Gemist
Moeten - To must
(hebben) Gemoeten
Mogen - To be allowed to
(hebben) Gemogen
Nemen - To take
(hebben) Genomen
Nodig hebben - To need
(hebben) Nodig gehad
Onbeleefd zijn - To be rude
(zijn) Onbeleefd geweest
Ontdekken - To discover
(hebben) Ontdekt
Ontmoeten - To meet
(hebben) Ontmoet
Ontvangen - To receive
(hebben) Ontvangen
Openen - To open
(hebben) Geopend
Opmerken - To notice
(hebben) Opgemerkt
Plannen - To plan
(hebben) Gepland
Praten - To talk
(hebben) Gepraat
Proberen - To try
(hebben) Geprobeerd
Reizen - To travel
(hebben/zijn) Gereisd
Rennen - To run
(hebben/zijn) Gerend
Rijden - To drive
(hebben/zijn) Gereden
Ruilen - To exchange
(hebben) Geruild
Rusten - To rest
(hebben) Gerust
Schreeuwen - To shout
(hebben) Geschreeuwd
Schrijven - To write
(hebben) Geschreven
Slaan - To hit
(hebben) Geslagen
Slapen - To sleep
(hebben) Geslapen
Spelen - To play
(hebben) Gespeeld
Spreken - To speak
(hebben) Gesproken
Springen - To jump
(hebben/zijn) Gesprongen
Staan - To stand
(hebben) Gestaan
Starten - To start
(zijn) gestart
Stelen - To steal
(hebben) Gestolen
Sterven - To die
(zijn) Gestorven
Sturen - To send
(hebben) Gestuurd
Tekenen - To draw
(hebben) Getekend
Telefoneren - To call
(hebben) Getelefoneerd
tellen - To count
(hebben) Geteld
Terugkeren - To return
(zijn) Teruggekeerd
Tillen - To carry
(hebben) Getild
Trakteren - To treat
(hebben) Getrakteerd
Treffen - To hit
(hebben) Getroffen
Trekken - To pull
(hebben) Getrokken
trouwen - To marry
(hebben) getrouwd
Uitleggen - To explain
(hebben) Uitgelegd
Vallen - To fall
(zijn) Gevallen
Vangen - To catch
(hebben) Gevangen
Vechten - To fight
(hebben) Gevochten
veranderen - To change
(zijn) veranderd
Vergeten - To forget
(hebben/zijn) Vergeten
Vergissen - To mistake
(hebben) Vergist
Verkopen - To sell
(hebben) Verkocht
Verlaten - To leave
(hebben) Verlaten
Verliezen - To lose
(hebben) Verloren
Verschijnen - To appear
(zijn) Verschenen
Verslaan - To beat
(hebben) Verslagen
Verstaan - To understand
(hebben) Verstaan
Vertellen - To tell
(hebben) Verteld
Vertrekken - To leave
(zijn) Vertrokken
Vertrouwen - To trust
(hebben) vertrouwd
Verwijzen - To refer
(hebben) Verwezen
Verzamelen - To collect
(hebben) Verzameld
Vieren - To celebrate
(hebben) Gevierd
Vinden - To find
(hebben) Gevonden
Vliegen - To fly
(hebben/zijn) Gevlogen
Voelen - To feel
(hebben) Gevoeld
Volgen - To follow
(hebben) Gevolgd
Vormen - To shape
(hebben) Gevormd
Vragen - To ask
(hebben) Gevraagd
Wachten - To wait
(hebben) Gewacht
Wakker worden - To wake up
(zijn) Wakker geworden
Wassen - To wash
(hebben) Gewassen
Wensen - To wish
(hebben) Gewenst
Werken - To work
(hebben) Gewerkt
Weten - To know
(hebben) Geweten
Willen - To want
(hebben) Gewild
Winnen - To win
(hebben) Gewonnen
Wonen - To live
(hebben) Gewoond
Worden - To become
(zijn) Geworden
Zeggen - To say
(hebben) Gezegd
zetten - To put/ set
(hebben) Gezet
Zien - To see
(hebben) Gezien
Zijn - To be
(zijn) Geweest
Zingen - To sing
(hebben) Gezongen
Zitten - To sit
(hebben) Gezeten
Zoeken - To search
(hebben) Gezocht
Zorgen - To care
(hebben) Gezorgd
Zwemmen - To swim
(hebben/zijn) Gezommen