Pedagogiek Flashcards

1
Q

Welke kwaliteiten van de begeleider moeten bij nieuwe begeleiders nog bijgeschaafd worden?

A

houdingsaspecten en begeleidingsaspecten ontwikkelen + aangeleerde vaardigheden integreren met de PH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke interpersoonlijke vaardigheden en houdingsaspecten horen bij de meest effectieve begeleider volgens het WAMPOLD onderzoek uit 2009?

A
  1. Goede verbale kwaliteiten
  2. juiste afstemming
  3. gedachten en gevoelens kunnen benoemen en verhelderen
  4. Persoonlijk inzicht
  5. Affectie aan de cliënt kunnen laten zien
  6. Warmte en acceptatie
  7. Empathie
  8. Gericht op de ander
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat kan een goede begeleider?

A
  • band creëren met allerlei soorten cliënten met diverse eigenschappen
  • Cliënten een herkenbare verklaring geven
  • Geruststellen van de cliënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt het weegschaalmodel in?

A

de balans tussen persoonskenmerken en vaardigheden (draagkracht) + de belastbaarheid en de ontwikkelingstaken (draaglast)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarop is de professionele hulpverlening afgestemd in het huidige klimaat?

A

autonomie van de cliënt en de maatschappelijke participatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de condities en voorwaarden in het maken van contact?

A
  1. Zo eerlijk mogelijk presenteren
  2. ethische verantwoordelijkheid om cliënten volledig te informeren
  3. contact: formeel <–> informeel
    formeel: monoloog, eenzijdig, hulpverlener
    informeel: openheid, basis van vertrouwen, gezamenlijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een probleem in het contact maken met de cliënt?

A

tijdsgebrek: nood aan creativiteit met weinig middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekent het begrip persoonlijke bijdrage?

A

Als begeleider neem je een standpunt in over wat je zelf belangrijk vindt in je omgang met de ander. Dit wordt beïnvloed door persoonlijke waarden en overtuiging, welke methode en technieken bij jou passen… Deze bijdrage wordt bepaald door een bepaalde eigenheid of subjectiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat betekent het begrip inhoudelijke bijdrage?

A

Inhoudelijke bijdrage: in welke zin je inhoudelijk kan voldoen aan de vraag of de behoefte van de cliënt + hoe je met de cliënt wil samenwerken aan het gestelde doel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Discretionaire ruimte

A

De ruimte waarin je vrij en zelfstandig kan beoordelen en handelen, bewegingsruimte waarin de begeleider / hulpverlener zijn eigen beslissingen neemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

diagnose receptmodel

A

probleem –> onderzoeken van probleem ->
oorzaken en gevolgen laten zien–> aantal mogelijkheden aanbieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

samenwerkingsmodel

A

cliënt betrekken als gesprekspartner en samen onderzoeken waar de kern of vraag van de behoefte ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

circulaire verbinding

A

begeleider en cliënt beïnvloeden elkaar wederzijds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wie zoekt ondersteuning in de hulpverlening?

A

cliënten die het moeilijk hebben met het gezond aansturen van het eigen leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom zoeken mensen ondersteuning in de hulpverlening

A

uitlopende redenen
2 belangrijke motieven
- Bewust van zijn eigen ongemak, zorgen en pijn
–> probleemerkenning: hij realiseert zich dat hij in een moeilijke situatie zit en zoekt iemand die hem kan begeleiden
- Problemen, instabiliteit en zorgen&raquo_space; terughoudend / schaamte om begeleiding te zoeken
Hulpvraag: doorgaans wanneer de nood heel hoog is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Globaal gezien, welke 3 soorten begeleiding zijn er?

A

vrijwillige begeleiding / hulpverlening
voorwaardelijke
onvrijwillige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vrijwillige hulpverlening

A

= mensen zoeken begeleiding omdat er zich een probleem voordoet, waar zij niet zelfstandig mee kunnen omgaan
- vk multiproblematiek
- huisarts / maatschappelijk werker
- intensieve levensgebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

voorwaardelijke begeleiding

A

= heeft als doelgroep mensen die financiële begeleiding nodig hebben of mensen die aan de hand van OH maatregelen begeleiding krijgen, mits zij voldoen aan de voorwaarden
- vk (gemeentelijke) OH instantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Onvrijwillige begeleiding

A

= mensen waarbij een maatregel of straf is opgelegd, waarin begeleiding of hulpverlening is opgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat komt er terug in de 3 soorten vormen van begeleiding / hulpverlening?

A
  • sprake van een bepaald of onbepaald disfunctioneren waarbij het voorgedane probleem een hoofdrol speelt
  • de relatie tussen begeleider en cliënt is gegeven
  • Er hangt veel af van de relatie of er effectief hulp geboden kan worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn voorwaarden voor een effectieve begeleiding?

A
  • Begeleidingsproces valt of staat met een prettige en verbindende relatie: aandacht voor de persoon, luisteren, begrip en warmte, afstemming en moeite doen voor degene die geholpen wordt
  • Wie kan ik voor je zijn&raquo_space; Wat kan ik voor je doen
    Probleem wrmee de cliënt komt is vk een symptoom van een dieperliggend probleem
    Te veel met het voor de handliggende bezig zijn–> symptoombestrijding = eerst handelen naar aanleiding van symptomen en problemen om daarna oorzaken te zoeken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wanneer is een begeleiding effectief geslaagd?

A

Wanneer er op langere termijn een verandering is in de cliëntsituatie
- Ander met de situatie omgaan waardoor hij zich goed en stabiel voelt
goed voelen: gevoel van welbevinden waarbij zorgen niet de overhand hebben
verandering naar stabiliteit: op een andere manier kijken en omgaan met een probleem situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het doel met de voorwaarden voor de effectieve begeleiding?

A

doel: de behoefte van de cliënt zo helder mogelijk formuleren
- uitgaan van de werkelijke vraag, niet van wat jij denkt dat de vraag zou moeten zijn
- aandachtig luisteren en doorvragen, cliënt zijn eigen vraag laten formuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn een aantal voorwaarden voor motivatie om tot verandering te leiden?

A
  • voldoende ondersteuning zijn
  • iemand die je helpt om verandering te realiseren
  • iemand die in jou gelooft –> in jezelf geloven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Aantal kenmerken als basishouding vanuit de presentietheorie

A
  1. Basisbeweging is naar de ander toe ipv omgekeerd
    - contacten zijn langdurig en onvoorwaardelijk
    - Aansluiten bij de leefwereld en de behoeften van de cliënt ipv te werken aan vaste doelen, kwantificering van handelingen en verkokering van het hulpaanbod
  2. Presentie: aanwezig zijn, er zijn voor de ander
    - betrokken en aanwezig zijn
    - trouwe en relationele nabijheid
    - wederkerigheid
    - verbondenheid
    - vriendschapsachtige relatie
    - een waarderende en respectvol houding
    - menselijke waardigheid
    - openstaan voor de ander
    - vermogen om van perspectief te wisselen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Definitie van de presentietheorie

A

de begeleider zoekt nabijheid tot de ander in de relatie met de ander die op hulp en steun is aangewezen, als plek om te bepalen wat er gedaan moet worden
- betrokken manier van waarnemen, afstemmen, keuzen maken en professioneel handelen
- kenmerkend: gerichtheid op het scheppen van rechtvaardige en liefdevolle menselijke verhoudingen
- omgang: vriendelijk en formeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Moeilijkheden in het begeleiden en ondersteunen

A

MOTIVATIE
- geen motivatie om aan het onderliggende grotere probleem te werken wanneer men op korte termijn weer verder kan
- mensen volharden soms in hun problematische situatie
AFHANKELIJKHEID
- gevaar dat er afhankelijkheid bestaat
tijdelijke afh: reëel en niet erg
problematisch: zelf geen beslissingen meer kan nemen
- niet te veel advies geven
- problemen niet toe-eigenen maar oplossen
- zoeken naar bevredigende keuze waardoor de cliënt zijn eigen antwoord k vinden
EIGEN WAARDEN
= begeleider laat de eigen waarden en normen meewegen in de begeleiding die w geboden
- uitdaging: herkennen van de eigen persoonlijke waarden en de invloed hiervan op het begeleidingswerk
- Eigen waarden en normen niet negeren maar ontdekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe je wordt ervaren als begeleider hang af van …?

A
  • het type cliënt
  • sociale achtergrond van de cliënt
  • ideologische kenmerken
  • persoonlijke voorkeuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

De cliënt heeft het meeste baat bij een begeleider met volgende kenmerken

A
  • openstaan voor probl van de cliënt
  • cliënt helpt om zijn problemen te begrijpen
  • empathisch en begripvol
  • vertrouwen uitstraalt
  • aardig is en een sterke PH heeft
  • ondersteunend is en troost kan bieden
  • goede adviezen meegeven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

cliëntkenmerken waarbij je best opzoek kan gaan in het (eerste) contact

A
  • Is hij in staat om naar zichzelf te kijken?
  • hoe kijkt hij naar zijn aandeel in de situatie?
  • In hoeverre heeft hij zicht op zijn eigen mogelijkheden?
  • Gelooft hij in zijn eigen kwaliteiten?
  • In hoeverre heeft hij zicht op de maakbaarheid van zijn eigen leven?
  • Hoe gemotiveerd is hij ?
  • Hoe onafhankelijk en autonoom wil hij zijn en waar hangt dit mee samen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Herkenning is een belangrijk kenmerk op welke 3 vlakken ontstaat er herkenning?

A

Overeenkomsten:
gem. basis bv leeftijd, sekse, etniciteit, opleidingsachtergrond…
–> positieve beïnvloeding van het contact
referentiekader:
inbreng van de begeleider: w&n, karakter, culturele affiniteiten, ervaringen, hobby’s en interesses
Ideologische kenmerken:
- door de cliënt gehanteerde waarden, normen en overtuigingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Gevolgen van een afwijkende / andere mening

A
  • cliënt kan het standpunt overnemen
  • cliënt trekt zich terug omdat het verschil te groot is
  • cliënt verhardt zich in zijn eigen standpunt
  • leereffect bij de cliënt vergroten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Rolverdeling in de relatie

A
  • het aannemen van een bepaalde rol zorgt voor een reactie bij de cliënt
  • het aannemen van rollen zorgt altijd voor een wisselwerking
  • de meest gewenste benadering met cliënten is die van gelijkwaardigheid
    –> ruimte gecreëerd voor hulp, voor verantwoordelijkheid, voor zelfstandigheid en het zelfoplossend vermogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Betrokkenheid met de cliënt

A

Balans vinden tussen afstand en nabijheid. Vaak lastig om zich lichamelijk, emotioneel en relationeel te positioneren tov de cliënt
Vaak wordt de voorkeur aan afstand gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Empathie is niet gelijk aan luisteraar die zich goed kunnen inleven en invoelen, leg uit

A
  • passief geluisterd
  • niet goed geluisterd en snel ingevuld
  • cliënt krijgt te weinig ruimte
  • selectief geluisterd: enkel wat in het referentiekader van de begeleider past of aansluit bij zijn gevoeligheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Empathie

A

een houding of manier van zijn die op een directe en open manier communiceert met de ervaring van de ander
- sympathie is geen voorwaarde voor empathie
- bij empathie: van binnenuit begrijpen
- Empathisch gesprek: begeleider evalueert vanuit het perspectief van de cliënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn kenmerken van een empathisch gesprek ?

A
  • eigen mening tijdelijk opschuiven
  • niet-veroordelende begeleidingsverantwoordelijkheid: begeleider erkent de ervaringen van de cliënt zonder goed of keuren
  • constante beoefeningen in het bewustzijn van je eigen beoordelingsvermogen
  • begeleider stelt eigen capaciteiten ter beschikking van de cliënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

sympathie

A

gevoelens, interesses en gemeenschappelijkheden met elkaar delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Empathische basishouding is de …

A

voedingsbodem voor diverse interventies zoals vragen stellen, reflecteren en interpreteren
- empathie is niet gekoppeld aan bepaalde interventies, maar aan de gehele context waarin de interactie zich voordoet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Kenmerken van een empathische reactie

A
  • verhaal van de cliënt accepteren
  • cliënt durft zich verder te uiten
  • gevoelens worden draaglijker
  • ervaringen van schaamte voelen minder beschaamd aan
  • begeleider brengt begrip over
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Begrip

A

= nuancering van de eigen oordelen en taboes
- bel. dat de begeleider een samenhangend geheel van houdingen ontwikkelt, die in de PHstructuur zijn verankerd en telkens opnieuw naar boven komen
- reflectievermogen en zelfbegrip zijn nodig om werkelijk begrip te hebben voor de ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Empathische en begripvolle houding

A
  • gevoelens en persoonlijke betekenis van de cliënt begrijpen
  • gevoelens en persoonlijke betekenis van binnenuit kunnen zien
    -begrip aan cliënt laten zien
    Niet aanleren maar moet je zelf ontwikkelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Beïnvloed schaamte het contact ?

A

wanneer je bij de cliënt kenmerken van jezelf tegenkomt die je nog niet geaccepteerd hebt / herkent –> obstakels –> tegenoverdrachtelijke situatie: je krijgt gevoelens die te maken hebben met jezelf en je eigen situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn de verschillende basisvoorwaarden voor het creëren van veiligheid en vertrouwen?

A
  • je bent leergierig, geïnteresseerd en onderzoekend van aard
  • je bent betrouwbaar en duidelijk in jouw communicatie
  • vakkennis
  • afspraken nakomen
  • je durft jezelf laten zien in het contact
  • zekerheid uitstralen
  • goed luisteren
  • je oordeelt niet over de ander
  • reflectief op je eigen handelen
  • Je bent flexibel in je handeling over besluiten die moeten genomen worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

geruststellen aan de hand van psycho-educatie

A

cliënt leren omgaan met zijn vragen door het verwerven van inzicht en kennis en het leren van vaardigheden in het omgaan met anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

De relatie effectief onderhouden

A
  • goede relatie is altijd een interpretatie van de betrokkenen
  • Begeleider is verantwoordelijk voor het opbouwen van een goede werkrelatie
    gedeelde verantw om rela te laten slagen
  • relatie en contact moet bespreekbaar zijn en blijven (metacommunicatie)
  • gem doel formuleren
    Zo klein mogelijk maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat zijn de kenmerken van een onderzoekende houding?

A
  • kritisch zijn
  • willen begrijpen
  • willen bereiken
  • willen delen
  • willen vernieuwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

kritisch zijn

A

deskundige twijfel: je bent niet alleen kritisch naar jezelf maar ook naar de ander en naar verschillende aspecten van jezelf en de ander
- niet afstandelijk / veroordelen
- geen genoegen nemen met het begin van (zelf) inzicht maar vraagt door
- vriendelijk, alert en verwonderd
- geen antwoorden in twijfel trekken maar kern van het thema proberen boven te halen
- uit betrokkenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

willen begrijpen

A

= willen doorgronden van dieperliggende oorzaken van het gedrag –> brede visie op gedrag + veel gedrag kunnen begrijpen
- achterliggende redenen van G
- interpretatie blijven aftoetsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

willen bereiken

A

= willen weten wat de drijvende krachten zijn die het gedrag sturen
- samen opzoek naar een doel + aanpak maar tijdig kunnen stoppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

willen delen

A

= het uitleggen, toelichten, jezelf laten zien en openstaan voor ideeën en bevindingen van jezelf en anderen
- open houding + geen verborgen agenda
- communicatief sterk + sociaal vaardig
dingen bespreken + aanvoelen
zien dat je niet vervalt tot je privépersoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Hoe moet je reageren op feedback ?

A

niet eens –> links kunnen laten liggen
jezelf herkent –> je kan er iets van leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Willen vernieuwen

A

= de bereidheid tot het veranderen van het gedrag
- creatief zijn + durven doen (denken in mogelijkheden)
- bewust van je eigen principes en uitgangspunten + op de hoogte van eigen gedrag –> meebrengen naar de cliënt, jezelf als werkinstrument gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

persoonlijkheid

A

karaktereigenschappen die je jezelf hebt toegekend + karaktereigenschappen die zijn toegewezen door je omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat zijn de drie aspecten van de persoonlijkheid?

A

invloed van de omgeving
het eigen referentiekader
overtuigingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Welke twee kanten zijn er van jezelf in verband met de invloed van de omgeving?

A

primaire kant: de kant die voelt, denkt en ervaart
secundaire kant: de kant die hiernaar kijkt en op de betekenissen hiervan reflecteert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Hoe wordt een referentiekader gevormd?

A

gevormd door opvoeding, cultuur, religie en opgedane ervaringen + wat je gehoord, gelezen en geleerd hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat zijn kenmerken van een referentiekader?

A
  • dynamisch: veranderen door nieuwe ervaringen
  • veel te maken met je motivatie en waardetoekenning
  • het gaat over jouw werkelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat zijn overtuigingen?

A

= onbewuste ervaringen: conclusies uit vroegere jeugdervaringen, die als raamwerk met elkaar verbonden zijn
- bepalen voor een groot deel ons gedrag
- richtgevend en bepalend in de verwerking van informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat zijn de drie kenmerken van een overtuiging?

A
  1. Hoog abstractieniveau
    = rationele en idealistische beschrijving van hoe iets zou moeten zijn ( altijd / nooit)
  2. Groot potentieel
    = overtuiging is veelomvattend en kan op verschillende onderwerpen worden toegepast (grote draagwijdte)
  3. Sterke non verbale reactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Op welke 2 manieren kan je aan zelfonderzoek doen?

A
  1. Individueel bv logboek
  2. Met behulp van anderen: door met anderen verbindingen aan te gaan, meer ontdekken over je eigen karaktereigenschappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat zijn krachten en valkuilen? Welke aspecten van jezelf kan je best naderkijken?

A

= niet alleen je vaardigheden of gebrek daaraan maar kunnen ook dieperliggenden eigenschappen en overtuigingen zijn
- drijfveren
-vaardigheden
-waarden en normen …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Blinde vlek

A

= een deel van jezelf waar je geen zicht op hebt en waarvan je niet weet wat voor effect het heeft op de ander
- onbewust gedrag dat anders uitpakt dan jouw intenties
- vk te maken met vastzittende overtuiginging
- verkleinen door feedback of informatie te vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Johari venster

A

= aangeven wele informati de ander van je te weten mag komen en welke informatie niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

vrije ruimte / arena

A

gesprekspartners beschikken samen over dezelfde informatie, hierover kan met elkaar gecommuniceerd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

privépersoon / façade

A

de informatie is bekend bij jezelf maar onbekend of geheim voor de anderen
- verkleinen door feedback of informatie geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

onbekend gebied / onbekende zelf

A

jezelf en anderen zijn hier niet van bewust
- geen ruimte voor feedback / communicatie

68
Q

zelfreflectie

A

= terugkijken naar eerdere ervaringen en naar jouw manier van denken, voelen en handelen tijdens die ervaring

69
Q

Doel Johari-venster

A

vrije ruimte zo groot mogelijkk maken

70
Q

externe locus

A

= iemand anders is de oorzaak, de oorzaak van wat je overkomt buiten jezelf zoeken

71
Q

interne locus

A

oorzaak bij jezef leggen

72
Q

Moeilijkheden bij het zelfonderzoek

A
  1. culturele aspecten spelen een grote rol bv thuissituatie
  2. blijven praten in de wij-vorm
  3. te weinig verbanden leggen met jezelf in een situatie, verantwoordelijkheid bij anderen leggen
  4. zoekt niet graag antwoorden
  5. geen maatstaf voor zelfinzicht
  6. iedereen heeft een eigen buiten-en binnenwereld
  7. Negeren van emotionele en irrationele angsten – cliënt niet in zijn geheel erkennen
73
Q

Wat zijn de 5 stelling van Watzlawicks model van communicatie?

A
  1. Het is niet mogelijk om niet te communiceren
  2. Elke communicatie bezit een inhouds-en een betrekkingsaspect. Het betrekkingsaspect geeft betekenis aan de inhoud.
  3. Ieder zijn waarheid: wat ik bedoel is niet per se waar voor de ander
  4. Communictie is zowel verbaal als boob-verbaal
  5. Communicatie tussen mensen is symmetrisch of complementair
74
Q

Leg uit: het is niet mogelijk om niet te communiceren

A
  1. Uitgesproken woorden, geschreven taal, afgesproken gebaren waarvan iedereen de betekenis kent
  2. Lichaamstaal
75
Q

Moeilijkheden bij de eerste stelling van Watzlawicks

A
  1. Ontkennen (niet antwoorden)
  2. afwijzen (Met jou praat ik niet)
  3. Eenzijdig beïndigen bv wegwandelen
76
Q

Leg uit: elke communicatie bezit een inhouds-en betrekkingsaspect. Het betrekkingsaspect geeft betekenis aan de inhoud

A

Tussen de lijntjes door zeg van de effectieve boodschap zeg je iets over de relatie en de verwachtingen van de relatie

77
Q

Wat zijn moeilijkheden bij de tweede stelling van Watzlawicks

A
  1. slechte relatie bemoeilijkt het praten over de inhoud
  2. Onenigheid inhoud overgedragen op relatie
  3. Enkel over de inhoud willen praten terwijl de ander ‘manier waarop’ wil bespreken
78
Q

Leg uit: Ieder zijn waarheid: wat ik bedoel is niet per se waar voor de ander

A

interpretatie vs werkelijkheid

79
Q

Moeilijkheden bij de derde stelling van Watzlawicks

A
  1. eigen gedrag rechtvaardigen door gedrag van een ander
  2. Selffullfiling prophecy: je neemt een houding aan waardoor er een reactie wordt uitgelokt. Vervolgens zie je jezelf bevestigd in de mening die de ander over jou heeft.
  3. Dwangmatig een onderdeel van de communicatie benoemen als oorzaak (altijd)
80
Q

leg uit: communicatie is zowel verbaal als non-verbaal
Wat is een (in)congruente boodschap?

A

universeel: iets dat iedereen begrijp
cultureel: kan voor verschillende mensenanders zijn
verbaal: gaat over de inhoud
non-verbaal: gaat over de relatie

81
Q

moeilijkheden bij de 4de stelling van Watzlawicks.

A
  1. inconsistentie in de commuicatie = verkeerd interpreteren van de communicatie
  2. inconsistentie in de communicatiekanalen = een van de gesprekspartners is zich niet bewust van de eigen non-verbale communicatie
82
Q

leg uit: communicatie tussen mensen is symmetrisch of complementair

A

verschillende posities: zeggenschap is ongelijk verdeeld
gelijke posities: zeggenschap is gelijk verdeel
complementait: aanvullend

83
Q

moeilijkheden bij de 5de stelling van Watzlawick

A
  1. gesprekpartners zoeken enkel overeenkomsten
  2. gesprekpartners blijven op hun standpunt staan
  3. gebruik van macht
84
Q

Hoe kan je de relatie bevorderen in de communicatie?

A
  1. gevoelens benoemen
  2. meerdere perspectieven
  3. metacommunicatie toepassen
  4. omgaan met stiltes
  5. Humor
85
Q

wat is een afhankelijkheidsrelatie

A

er is iemand die iets vraagt en iemand die iets geeft

86
Q

Van meerdere kanten bekijken

A

tijd en ruimte voor eigen perspectief
- Ander perspectief te laten zien aan de cliënt
° aanbieden
° cofronteren
- Perspectief bevestigen
Elk onderwerp kan langs verschillende kanten worden bekeken

87
Q

wat is cognitieve gedragstherapie?

A

wanneer een onderwerp als onprettig wordt ervaren te bekijken vanuit een ander perspectief

88
Q

Met welke redenen ga je stiltes toepassen?

A
  • cliënt heeft het nodig om gevoelens en gedachten te ordenen
  • begeleider staat zelf stil bij wat er gezegd wordt
  • gelegenheid om na te denken
    ° inzicht / verwarring
89
Q

moeilijkheden en hindernissen in de relatiegerichte communicatie
Welke 3 soorten verstoringen zijn er?

A

In een gesprek kan er van alles misgaan: verwachtingen, doelen, intenties…: bespreekbaar maken
1 diskwalificaties
2 strijd
3 eigen communicatiegedrag

90
Q

diskwalificaties

A

= een manier om iets te zeggen zonder dadwerkelijk iets te hoeven zeggen, trucjes om egens onderuit te komen

91
Q

diskwalificatie op inhoudsniveau

A
  1. onderwerp vermijden
  2. verbale zijpaden om niet over de kern van het onderwerp te hoeven praten / weglachen
  3. Ineens grapjes maken / sarcasme
  4. zelfdiskwalificatie: heel onsamenhangend praten
  5. Zinnen niet afmaken, switchen tt en vt
  6. steeds teruggeven (jij deed dit ook)
  7. generaliseren, zaken uit pproportie of context halen
92
Q

diskwalificaties op betrekkingsniveau

A
  1. zwijgen, andere kant opkijken
  2. ‘dringend’ iets anders moeten doen
  3. indirect reageren bv tegen huisdier praten
  4. ziektesymptomen inzetten
  5. huilen, om tegenstand te verzachten
93
Q

Wat is een valkuil bij metacommunicatie ?

A

vaak geven cliënten een sociaal wenselijk antwoord

94
Q

wat is metacommunicatie?

A

praten over de communicatie door er van een afstand naar te kijken

95
Q

strijd

A

= het ontstaan van een machtstrijd
- gelijk willen hebben ten koste van een ander
- je ziet jouw mening als het belangrijkst + dwingt de ander om dit erkenning te geven

96
Q

Regels om te hanteren in een reatiegesprek om strijd te vermijden

A
  • gesprek waarin gevoelens een rol mogen spelen
  • ieder kent zijn gevoelens het best
  • geen interrupties
  • aangeven dat je de ander hebt gehoord en begrepen
  • begrip voor de zienswijze van de ander
  • zeggen dat je ergens over na moet denken
  • ik-boodschap
  • ieder kent zijn intentie het best
97
Q

Welke 2 doelen heeft een empatisch gesprek

A

luisteren naar wat en hoe het gezegd wordt
1. kennis van het gespreksonderwerp vergroten
2. relatie verbeteren

97
Q

Hoe noemt carl Rogers een invoelende luisterhouding en leg uit

A

accurate empathie
= de leefwereld van de ander wordt beluisterd en meegevoeld alsof het je eigen leefwereld is
- niet de bedoeling om de leefwereld van de ander compleet toe te eigenen
- volledig openstellen voor wat de ander ervaart

98
Q

Bewust worden van je eigen communicatie

A
  • hoe vk ben je aan het woord ?
  • onderbreken
  • reacties
  • veel met jezelf bezig
  • wa t doe je als de ënt niet praat?
99
Q

Wat is empthisch luisteren / emotionele afstemming

A

= een respectvol begrijpen en aanvaarden van wat er in de ander leeft. Hoofd leegmaken en met heel ons wezen naar de ander luisteren
- meer dan een aangeleerde vaardigheid

99
Q

Wat doet een empathisch begeleider ?

A
  • onderzoekend en betrokken zijn
  • wereld door ogen van de cliënt zien
  • samen begrijpen
100
Q

authentiek

A

= overeenstemming van woorden, gevoelens en handelen. Niet echt doen maar echt zijn.
‘Wat je zegt is wat je doet en wat je doet is wat je zegt’

101
Q

menselijkheid / echtheid

A

= niet alleen betrekking op respect, belangstelling, luisteren, begrijpen, aanvaarden en empathie maar op datgene in ons gedrag dat inhoud geeft aan deze hudingsaspecten
- lieten zien wie je bent zonder terughoudendheid

102
Q

kenmerken van echtheid

A
  • uiten als je iets niet weet
  • echte aandacht en belangstelling
  • tussen de lijnen lezen + nuanceren
  • hem graag leren kennen vertrouwen in eigen denkbeeld
103
Q

Hoe ga je om met emoties?

A
  • erkennen van de emoties van de cliënt
  • niet afschermen van intense emoties
  • open staan voor eigen emoties mar cliënt staat centraal
104
Q

Wat zijn de drie onderdelen van je eigen ervaring?

A
  1. ervaring zelf is niet hetzelfde als de ervaring van de ander
  2. Ervaringsdeskundigheid
  3. Hoeveel je aankunt
105
Q

welke onderdelen vallen onder hoeveel je aankunt?

A
  • moeilijk zijn om invoelend te zijn
    ° intense gevoelens afwenden
    ° maar cliënt heeft aandacht nodig om zijn verhaal te doen, iemand die niet wegvlucht, bagettaiseert …
  • onderscheid tss wat jou en de ander raakt
105
Q

Wat zijn ervaringsdeskundigen?

A

= vrijwilligers / hulpverleners die ook wel eens buddy’s genoemd worden. Ze fungeren soms als bruggenbouwers tussen de cliënt en de hulpverlening
- uitgangspunt: herkenning, reflectie en begrip

106
Q

Afstemmen

A

= juiste weergave kunnen geven van de beleving, gedachten, gedragingen, gevoelens van de cliënt EN laten zien dat je begrijpt hoe deze voor de cliënt zijn

107
Q

manieren om af te stemmen

A
  • doorvragen op wat de cliënt zegt
  • intresse tonen, beschikbaar zijn
  • aandichtig luisteren
  • goede non-verbale communicatie
108
Q

Wat is de verhouding tussen afstemmen en invullen

A

niet invullen bij afstemmen
- voortdurende houding van verwondering en begrip
- afstemmen is een verdiepende luistervaardigheid die veel aandacht en energie vraagt

109
Q

Wat is het verschil tussen waarnemen en interpreteren?

A

waarnemen is objectief
Interpreteren is subjectief
- elke waarneming w geïnterpreteerd door ons referentiekader
- lichaamstaal ook interpreteren en checken

110
Q

factoren die het waarnemen en interpreteren beïnvloeden

A
  • context
  • welke plek neemt iemand in in de ruimte
  • eigen gedrag
  • omstandigheden
111
Q

Wat zijn de basisemoties volgens Charles Darwin?

A
  • liefde
  • angst
  • vreugde
  • woede
  • verdriet
  • verrassing / verbazing
  • schaamte
    -walging
111
Q

reflectief werken

A

= je ziet en erkent de ander in zijn gevoel / gedachten,verplaatsen in de belevingswereld van de cliënt
- onderdeel empatisch begeleiden
receptieve manier van luisteren, ruimte creëren om alles te kunnen zeggen

112
Q

Wat moet je allemaal doen om reflectief te werken?

A
  • ontvangende manier luisteren
  • alert blijven kijken naar de betekenis van situaties, onderscheid tussen jezelf en de cliënt
  • professioneel inzetten van je eigen persoon om maximaal open te staan voor de cliënt
  • eigen hypothetische gevoelens projecteren kan je de cliënt helpen in het zoeke naar onderliggende motieven en naar redenen voor het gevoel
    ° Begeleider maakt gebruik van eigen referentiekader om te komen tot een bepaalde hypothese over de belevngswereld van de cliënt
    ° hypothese toetsen via empathische, begripvolle vraagstelling – zo goed mogelijk afstemmen op de cliënt
  • voldoende ruimte voor de cliënt
113
Q

wat is een gevelsreflectie?

A

= je geeft terug wat je bij de cliënt aan gevoelens opmerkt in het gesprek
- herkennen van gevoelens
- gevoelens opnieuw bekijken, ordennen en ontdeken
zowel houdingsaspect als gespreksvaardigheid

114
Q

Wat is een oudingsaspect ?

A

= zegt iets over je karakter en persoonlijke achtergrond

115
Q

Wat zijn moeilijkheden in het echt luisteren?

A
  1. Vragen stellen
  2. gespreksvoorwaarden
    3; oordelen
  3. Afleidend gedrag in de gespreksvoering
  4. incongruentie
116
Q

Wat valt er onder de moeilijkheid vragen stellen bij het echt luisteren?

A
  • te veel vragen stellen
  • vragen nemen te veel ruimte in
  • gevoel van verdedigen
117
Q

Wat valt er onder de moeilijkheid gespreksvorwaarden bij het echt luisteren?

A
  • bescheiden opstellen
    ° niet overladen met vragen of adviezen
    ° betrokken zijn
    ° respectvol zijn
    ° warmte uitstralen
    contact met de gespreksvoorwaarden verliezen doordat je je niet veilig voelt /geen rust voelt
    ° onzeker wordt
    ° professionaliteit uit het oog verliest
    ° verstrikt in eigen zorgn
118
Q

Wat valt er onder de moeilijkheid oordelen bij het echt luisteren?

A
  • oordelen kan ervoor zorgen dat de cliënt schuld en schaamte ontwikkelt
    ° terugtrekken, wenselijk gedrag vertonen, verdedigen
  • duidelijke afstemming tussen waarnemen, evalueren en interpreteren
  • advies: kan ook een oordeel bevatten
119
Q

Wat valt er onder de moeilijkheid afleidend gedrag in de gespreksvoering bij het echt luisteren?

A

potentiële non-verbale afleidingen
- maken van aantekeningen
° minder focus op de cliënt
° verminderde intensiteit en discontinuïteit
- weinig / geen oogcontact
- ongepaste gezichtsuitdrukkingen
- ongebruikelijke gebaren
- onplezierige stemtoon

120
Q

Wat valt er onder de moeilijkheid incongruentie bij het echt luisteren? Welke soorten zijn er ?

A

= verschillen tussen wat er gezegd wordt en de non-verbale uitdrukking
- verticale incongruentie: wanneer je bij jezelf merkt dat je iets zegt dan dat je doet of voelt
- horizontale incongruentie: een verschil in afstemming met de ander. de ander vraagt bv begrip en jij geeft een opossing

121
Q

Wat zijn de effecten van een gevoelsreflectie?

A
  • leren kijken naar eigen ervaringen
  • Het gevoel mag er zijn
  • gevoelens herkent
  • gevoelens en gedachtes opnieuw bekijken, kan leiden tot verdieping in de ervaring
  • verder te kijken naar de betekenis van de ervaring
  • acceptatie zorgt voor openheid naar nieuwe gevoelens en ervaringen
122
Q

Wat is een open vraag?

A

= cliënt kan zelf de vorm van het antwoord kiezen
vragen voornaamwoord
meer antwoorden mogelijk

123
Q

Wat is een gesloten vraag?

A

= doel om hele specifieke feiten en details te achterhalen
ja/nee

124
Q

Wat is een sugestieve vraag?

A

= vraag die het antwoord suggereert en daardoor misleidend kan zijn

125
Q

Wat is de functie van open vragen stellen in een hulpverleningsgesprek?

A
  • duidelijkheid creëren voor begeleider en cliënt
  • gevoelens en gedachten nader onderzoeken
  • geen vaststaan antwoord beogen, verschillende aspecten van de situatie onderzoeken
  • gedachten ordenen en zichzelf begrijpen (aansluitende open vragen)
  • toont intresse en aandachtig luisteren
126
Q

Welke soorten open vragen zijn er ?

A

onderzoekend: ‘hoe voelt u zich hierbij?’
richtlijn: ‘Vertelt u eens hoe u zich hieronder voelt?’

127
Q

Wanneer zet je open vragen in?

A
  • cliënt in herhaling valt
  • geen overzicht meer heeft
  • cliënt raakt in de war door verschillende gedachten en gevoelens
    aansluitende open vragen zorgen ervoor dat de cliënt zijn gedachten kan ordenen en zichzelf beter begrijpen
128
Q

Welke verschilende typen open vragen zijn er?

A
  1. Verhelderen / bepaalde aspect richten
  2. Gedachten onderzoeken: cognitief gerichte vragen
  3. Gevoelens onderzoeken
  4. openvragen die om voorbeelden vragen
  5. inzicht in het eigen handelen geven
  6. Actie vragen
    • eigen actie/ veranderingsplan ss
    • eigen behoefte aan verandering + formuleren van nieuwe gedragingen (door de cliënt)
  7. Om te motiveren
129
Q

voordelen van het stellen van open vragen

A
  • je krijgt meer informatie
  • de ander vertelt meer over zichzelf en voelt zich hierdoor meer begrepen
  • meer informatie waarop je kan doorvragen
  • ervaart zelf minder druk om vragen te stellen en het gesprek op gang te houden
130
Q

Wat zijn 2 belangrijke aspecten van een indirecte open vraag?

A

= eerst een inleidende zin bij de open vraag
° vraag om toestemming: cliënt kan bepalen of hij antwoord
° gelijkwaardigheid: elke vraag die je stelt zelf kunnen beantwoorden + hoe minder ruimte de cliënt krijgt, hoe minder initiatief hij neemt

131
Q

Op welke manier stel je open vragen?

A
  • lage toon
  • rustig tempo
  • zorgvuldig formuleren
  • geen verhoor !
  • vragen laten aansluiiten op de antwoorden van de cliënt
  • kort en simpel
  • focus op een deel van het probleem
  • interrupies vermijden
  • zorgvuldig zijn met waarom-vragen
132
Q

culturel aspecten in de vraagstelling

A
  • verdiepen
  • niet alleen bewust van culturele verschillen maar van intermenselijke verschillen
  • anders kaderen, verwoorden …
    culturele benadering heeft niet enkel met cultuur te maken
  • verbale en nonverbale communicatie, geloof, SES …
133
Q

Doorvragen leidt tot concretisering, wat wil dit betekenen?

A

helderheid verschaffen in veralgemeningen en rationalisaties

concretiseren = zo accuraat en gedetailleerd mogelijk vertellen wat er aan de hand is
- parafraseren
- reflecteren
- dieper ingaan op wat de cliënt zei
- extra uitleg vragen
- voorbeelden vragen

134
Q

moeilijkheden in de vraagstelling

A
  1. Vragen stellen
    - te veel: eenzijdig, onprettig gevoel, minder luisteren als begeleider
    - niet keer op keer dezelfde soort vraag stellen
    - alleen maar open vragen stellen
    - open vragen stelt voor jezelf
    - te veel naar redenen vraagt
    - gericht op te veel onderdelen van de situatie
    - gefocust op iemand anders dan de cliënt in de open vraagstelling
  2. Advies
    - gevraagd / ongevraagd / rechtstreeks / direct
    - vraag jezelf af waarom je adves geeft
    ° alles wilt oplosen, zinvol voelt, iemand te beschermen, jouw manier gaat
    laat antwoorden van de cliënt komen
  3. interpretaties
    onjuist: moeilijkheden
    ° gebas op referentiekader begeleider
    checken !! + nieuwsgierigheid bedwingen
135
Q

Veel gemaakte fouten in de vraagstelling

A
  1. te open vragen
  2. beginnen met lastige vragen
  3. niet op goede vragen kunnen komen
136
Q

Wat zijn waarden?

A

= motieven, idealen / uitgangspunten die voor jou belangijk zijn. Het is een betekenisgevend ideaal, het is een overtuiging dat nagestreefd wordt of zou kunnen worden, en kan worden ingezet als doel.
1. Alle waarden zijn met elkaar verbonden
2. vk gebruikt als een leidraad voor het maken van keuzes
- fundamentele, gemeenschappelijke ideeën over wat iemand belangijk vindt
- mensen die handelen vanuit hun waarden zijn intrinsiek gemotiveerde mensen
- intrinsieke motivatie is van grote invloed op het maken van gezonde keuzes en vormt een basis voot het gezond functioneren

137
Q

wat zijn normen?

A

= gedragsregels waarmee de waarde tot uitdrukking wordt gebracht en schrijven over hoe je je behoort te gedragen
- latijns: norma :maatstaf of regel
- concrete richtlijnen voor het handelen, algemeen aanvaarde gedragsregels.

138
Q

persoonlijke waarden

A

= motieven en redenen die het leven waardevol maken
bv. bestaanswaarde: voor iedereen belangrijk
- vormen mede je identiteit

139
Q

Beroepswaarden

A

= waarden die belangrijk zijn voor jouw beroepsmatig handelen
- nagaan in hoeverre handelingen overeenstemmen met je beroepsmatige en persoonlijke waarden
- gerealiseer vanuit een goede beroepshouding

140
Q

Menselijke waarden

A

= uitgangspunt voor rechten die gelden voor ieder mens
belangrijk om de betekenis voor jezelf te onderzoeken

141
Q

dilemma

A

= conflict tussen waarden
= je hebt verschillende keuzes in handelen, maar elke keuze gaat tegen 1 of meer van je waarden in

142
Q

ethisch dilemma

A

= wanneer er meerdere belangen een rol spelen: kiezen voor eigenbelang of dit even opzij zetten

143
Q

Beroepscode

A

= beschrijven de onderliggende ethische principes waar de HV zijn beslissing op kan baseren
- niet altijd een gericht antwoord
- richting
- specifieke standaard in het werken

144
Q

ethische codes

A

= principes die de begeleider motiveren in het verantwoordelijk handelen en het waarborgen van de kwaliteit van de zorg

145
Q
A
146
Q

Ethische codes geven belng aan de basiswaarden

A
  1. respecteren van de autonomie
  2. bevorderen van het welzijn van de cliënt
  3. het recht doen aan de cliënt
  4. de cliënt geen schade toedoen
    5 de cliënt goed informeren over zijn mogelijkheden
  5. waarheidsgetrouw zijn
  6. Vetrouwelijkheid bieden
    - aantal grenzen aan vertrouwelijkheid
    ° informatie delen met supervisor
    ° verplicht melden wanneer de cliënt informatie geeft die oftewel schadelijk is voor zichzelf of voor anderen / cliënt iets vertelt over kindermisbruik–> grenzen eerst bespreken / vertrouwelijkheidscontract
147
Q

Beroepsethiek

A

= Wat moet ik doen om goed te doen? , welke houding neem ik daarbij aan? Hoe denkt mijn beroepdgroep daar over?… complexe ethische vragen vergen tijd en reflectie’ maar werkdruk en soms ook ha delingsverlegenheid kunnen beantwoording van die vragen in de weg zitten

148
Q

De waarden van de cliënt bieden een aanknopingspunt voor essentiële verandering, leg uit

A
  • cliënt is door verschillendde omstandigheden verwijdert geraakt van zijn waarden
  • cliënt weet niet meer waarom hij bepaalde dingen doet
  • met de cliënt in gesprek gaan over zijn waarden – verdieping en inzicht
    °versterken van de cliënt
    ° bewustwording van de mogelijkheden, vanuit waarden gezonde keuzes maken –meer autonomie en zelfsturing
149
Q

Moeilijkheden in het hanteren van waarden

A
  1. zicht op persoonlijke waarden kwijtspelen kan leiden tot twijfel over gemaakte keuzes
  2. Alert zijn op factoren die ongezonde keuzes in de hand werken
  3. beïnvloeding door extrinsieke factoren – vervreemden van zichzelf
    - te veel laten meevoeren door wat de ander belangrijk vindt
    - totale vervreemding wanneer de extrinsieke doelen en activiteiten geen innerlijke waarden vertegenwoordigen
    - zolang iemand zich laat sturen maakt die geen werkelijke keuzes voor zichzelf
150
Q

wat is motivatie?

A

= passie, verlangen, enthousiasme … om je doelstellling te bereiken

151
Q

wat is motiveren?

A

= het aanzetten tot verandering. Met rede onderbouwen waarom je een bepaalde handeling doet of hebt gedaan.
inzichtelijk maken van problemen

151
Q

Wanneer komen mensen tot verandering?

A
  • wanneer ze het echt willen, omstandigheden het toelaten / een voordeel zien
  • vanwege relatieve voordelen of minder nadelen (eigen belang)
  • het behalen van het rendement is groter dan de inspanning
152
Q

intrinsieke motivatie

A
  • handelen uit eigen intresse of eigen overtuiging
  • handelen omdat het goed voelt
  • staat los van beloning van buitenaf
153
Q

extrinsieke motivatie

A
  • ander stimuleert jou tot handelen
  • doel ligt buiten de persoon
  • beloning (kan op KT wijn)
154
Q

Hoe kan je starten met het motiveren van de cliënt?

A

gebruik van communicatieve vaardigheden bv doorvragen
- plaats maken van nuancering en eventueel toekomstperspectief
- aandacht richten op versterking van de krachten van de cliënt

155
Q

tegenstrijdigheden kunnen gebruikt worden als reden tot verandering, leg uit

A
  • gebruiken wanneer de cliënt moeite heeft om te zien wat zijn onderliggende behoefte aan verandering is
  • uitdagende vragen laten tgenstrijdigheden zien
  • meer inzicht in eigen manier van doen
156
Q

Wat zijn motiverende factoren ?

A
  • geloof in capaciteiten en kwaliteiten
  • respectvolle manier verantwoordelijkheden van de cliënt benoemen
  • versterken van zijn krachten
  • laten zien dat verandering mogelijk is
  • piekervaringen
157
Q

Intenties

A

= iets wat je wil bereiken, een doel / bedoeling waar handelen uit voort komt
- eigen doen&raquo_space; concurrerende intenties
- onderneemt actie zolang hete doel van de actie wordt gezien als beter bereikbaar dan alle alternatieven

158
Q

Wat zijn 3 strategieën om intenties uit te voeren?

A
  1. selectieve aandacht (= focus)
  2. goede informatieverwerking (de persoon denkt vooral na over wat het doel oplevert)
  3. beheersen emoties: de persoon laat alleen die emoties zien die zijn doelgerichte houding steunen
159
Q

4 factoren om een doel te behalen

A
  1. goed inzicht in de huidige stand van zaken
  2. inzicht in de toekomstige stand van zaken zoals die het doel representeert
  3. inzicht in het verschil tussen de huidige en toekomstige situatie
  4. inzicht in de mogelijke gedragslternatieven die het verschil verkleinen
160
Q

Reden tot verandering in de relatiegerichte begeleiding

A
  • wekrzame factor die kan gebruikt worden om doelen e bereiken
  • voornemens
  • blokkeer gedachten aan alternatieve doelen: focus op gestelde doel
  • externe prikkel kan doel levendig houden
161
Q

Hoe maak je het gedrag inzichtelijk bij het effectief motiveren ?

A
  • bestaand gedrag samen onderzoeken
  • toepassen communicatieve vaardigheden
  • goed contact
  • afspraken maken en nakomen
    leerproces
  • (soms) nieuwe afspraken maken
    destructief G: moeilijk aansluiten, proberen aansluiten op belevingswereld
162
Q

Moeilijkheden in het motiveren

A
  • als strategie om te sturen: dwingend en onaangenaam
  • mensen reageren op een vervelende stimulatie met vluchten, vechten of bevriezen
    -ontaarden in discussie, strijd, onmcht en verwijdering
    DUS: informeren naar interne motieven van gedrag
  • 1st objectieve observatie en an vragen hoe cliënt dit ziet