PAV Flashcards

1
Q

Sparen

A

Je geld bijhouden voor later

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Besteden

A

Je geld uitgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geldklopperij

A

Iets te duur verkopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geldzucht

A

Altijd maar meer geld willen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geldschieter

A

Sponser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rente

A

% dat je geld op je spaarrekening opbrengt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Witwassen

A

Zwart geld uitgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wisselkoers

A

De waarde van een vreemde munt t.o.v. de euro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zwart geld

A

Geld dat niet is aangegeven, er zijn geen belastingen er op betaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het geld door de ramen gooien

A

Verkwisten, verspillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar geld spreekt, zwijgt de waarheid

A

Geld kan ervoor zorgen dat men de waarheid verzwijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Op zijn geld zitten

A

zeer zuinig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geld moet rollen

A

Geld moet uitgegeven worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dat is geen cent waard

A

Dat is waardeloos.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dat is een fluitje van een cent

A

Dat is gemakkelijk, dat stelt niets voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In het geld zwemmen

A

Heel veel geld hebben.

17
Q

Zijn frank is gevallen

A

Hij heeft het begrepen

18
Q

Het geld groeit niet op mijn rug

A

Ik kan niet gemakkelijk geld uitgeven want ik moet er hard voor werken

19
Q

Verslaving?

A

Verslaving is het afhankelijk zijn van een product of een activiteit.

20
Q

5 gevolgen op verslaving

A

1) risico op hartaanval (roken)
2) minder energie
3) de dood
4) longkanker
5) hersenbloeding