Paragraph 4 Flashcards

1
Q

Een tegenstelling of eenvoudig (simple)

A

ingewikkeld (complicated)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een tegenstelling of merkwaardig (remarkable)

A

gewoon (ordinary)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een tegenstelling of ontstaan (to arise)

A

eindigen (end)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een tegenstelling of regelmatig (regularly)

A

soms (sometimes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een tegenstelling of risico (risky)

A

veiligheid (safe)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een tegenstelling of succes (succes)

A

mislukking (fail)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een tegenstelling of talloos(countless)

A

weinig (few)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een tegenstelling of toegestaan (allowed)

A

verboden (for bidden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly