Paragraaf 3🌍 Flashcards
Boomgrens
Grens tussen een gebied waar nog wel bomen groeien en waar geen bomen kunnen groeien door de lage temperatuur (kouder dan 10*C in de zomer)
Eeuwige sneeuw
Gebied waar altijd sneeuw ligt
Hoge breedte
Berggebied met toppen die hoger zijn dan 1.500 m
Landijs
Laag eeuwige sneeuw op het land die tot is samengeperst
Noordpoolcirkel
Poolcirkel: de breedtecirkel van 66.1/2 N.B. En ten zuiden van 66.1/2 Z.B.
Permafrost
Altijd bevroren ondergrond
Taiga
Zone in de gematigde luchtstreek waar naaldbomen groeien. In de winter is het er gemiddeld kouder dan -3*C. Heet ook naaldboomgordel
Toendra
Boomloos gebied in de poolstreken met begroeiing van grassen, mossen en lage struikjes
Zee-ijs
Bevroren zeewater (pakijs en drijfijs)
Breedtecirkel
Cirkel die plaatsen van gelijke breedteligging verbindt
Gematigde zone
Het gebied tussen de breedtecirkels van 23.1/2 en 66.1/2 N.B. en 23.1/2 en 66.1/2 Z.B. Gematigd wil zeggen: niet te warm en niet te koud
Gemengd bos
Bos waar loof-en naaldbomen door elkaar groeien. Ligt tussen de taiga en de loofboomgordel
Keerkring
De breedtecirkel van 23.1/2 N.B. en 23.1/2 Z.B.; grens van de tropen
Lage breedte
De ligging van een plaats dicht bij de evenaar (minder dan 30*)
Loofboomgordel
Zone in de gematigde luchtstreek waar loofbomen groeien zoals eiken en beuken