Paard eindexamen theorie Flashcards

1
Q

Welke spier is de sterkste flexor van de onderlijn?

A

De iliopsoas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe groot moet de hoek van het kootgewricht ongeveer zijn?

A

135 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 3 nadelen van een kleine hoef hoek.

A

1 - verminderde doorbloeding naar de ondervoet
2 - verhoogde spanning op de flexor digitalis profundus
3 - kan oorzaak zijn van hoefkatrol problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen een toontreder en franse stand?

A

Toontreder draait de hoef naar binnen en gaat daardoor vaak maaien. Franse stand is wanneer de kogel naar binnen staat, dit doet vaak strijken ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem 7 massage technieken

A
1 - eufflorages
2 - knedingen
3 - strijkingen
4 - schuddingen
5 - intermittend drukken
6 - huidtechnieken
7 - fricties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het doel van algemene palpatie? (4) en van specifieke palpatie. (1)

A
Algemeen
1 - beoordelen tonus
2 - beoordelen temperatuur
3 - beoordelen zwelling
4 - beoordelen pijn

Specifiek
1 - provoceren van pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe herken je bij de ganganalyse een kreupelheid voor en achter?

A

Voor: het hoofd gaat omhoog bij de steunfase van het pijnlijke voorbeen.
Achter: de bekkenhelft aan de blijft hoger bij de steunfase van het pijnlijke achterbeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Door welke delen wordt de hoefkatrol gevormd? (3)

A

1 - straalbeen
2 - flexor digitalis profundus
3 - bursa podotrochlearis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Benoem de oorzaken van podotrochleose (8)

A
1 - verkeerd beslag
2 - trauma
3 - verstoring circulatie bot
4 - te veel gewicht op de voorhand
5 - vaak/veel over het tempo rijden
6 - vermoeid paard --> verminderde coördinatie
7 - harde bodem
8 - te weinig hersteltijd na een training
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is overhoef?

A

Een chronische ontsteking van het hoef of kroongewricht. Vaak door artritis, artrose of overbelasting. Lage overhoef in ongunstiger qua prognose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is spat?

A

Osteoartritis van het tarsometatarsale of distale gewricht. Na een tijd vind ankylose plaats en in combi met aangepast beslag is de prognose dan gunstig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Benoem de verschillende delen van de wervelkolom met aantal wervels.

A

CWK - 7 wervels
TWK - 18 wervels
LWK - 6 wervels
Sacraal - 5 wervels (vergroeid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vanaf welke wervel loopt het lig. nuchae over in het lig. suprspinale?

A

Ongeveer vanaf T4.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke kant wijzen de processus spinosie van de wervels op?

A

T1 - T15 wijzen naar caudaal
T16 staat rechtop
T17 - L6 wijzen naar craniaal
S1 - S5 wijzen naar caudaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk ligament loopt over de wervelkolom en welk ligament loopt tussen de wervels?

A

Over: lig. supraspinale
Tussen: lig. interspinale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het wobbler syndroom?

A

Cervicale vertebrale stenose. Een vernauwing of beschadiging van het ruggenmerg met ataxie als gevolg. Komt vaak voor bij jonge paarden, waarbij door de groei nog ruimte voor het ruggenmerg moet komen.

17
Q

Welke spieren innerveren onderstaande zenuwen?
1 - N. musculocutaneus
2 - N. radialis
3 - N. ulnaris en medianus

A

1 - buigers elleboog
2 - strekkers elleboog, carpus en voet
3 - buigers carpus en voet

18
Q

Bij uitval van welke zenuw zien we sweeney ontstaan en hoe komt dit?

A

Bij uitval van de N. suprascapularis. Bij uitval van deze zenuw verliezen de infra en supraspinatus hun aansturing, deze zorgen voor de stabiliteit van de schouder. Je ziet een laterale instabiliteit van de schouder tijdens de steunfase van het been.

19
Q
Welke spieren innerveren onderstaande zenuwen?
1 - N. ischiadicus
2 - N. femoralis
3 - N. tibialis
4 - N. peroneus
5 - N. obturatorius
A
1 - buigers knie
2 - strekkers knie
3 - strekkers tarsus en buigers voet
4 - Buigers tarsus en strekkers voet
5 - adductoren
20
Q

Hoe testen we de craniale zenuwen? (8)

A
1 - blink respons
2 - puppilgrootte (licht)
3 - oogpositie
4 - ooglidreflex
5 - tonus mondhoeken
6 - tonus tong
7 - tonus oren
8 - slikken
21
Q

Hoe testen we spinale zenuwen? (4)

A

1 - aanspannen cutaneus trunci met stokje
2 - tonus staart
3 - perineumreflex (knijpen staart)
4 - anaalreflex

22
Q

Waaruit bestaat het passief draagapparaat? (2)

A

1 - tussenpees

2 - checkligamenten

23
Q

Wat zijn:
1 - analgetica
2 - antipyretica
3 - antiflogistica

A

1 - pijnstillers
2 - koortsverlagers
3 - ontstekingsremmers

24
Q

Noem 3 definities van chronische pijn.

A

1 - pijn die langer dan 3 maanden blijft bestaan
2 - pijn door een oorzaak die niet geneest
3 - pijn die blijft na het genezingsproces

25
Q

Noem twee voorbeelden van opioïden.

Noem twee voorbeelden van niet opioïden.

A

Wel: Morfine, heroïne
Niet: NSAID’s, paracetamol

26
Q

Wat gebeurd er met het lichaam onder invloed van opiaten? (6)

A
1 - dier word rustig
2 - darmen werken minder
3 - ademhaling vertraagd
4 - hartslag vertraagd
5 - temperatuur verlaagd
6 - minder pijn/angst
27
Q

Wat ishet verschil tussen BO en ABG?

A
BO = bacteriologisch onderzoek, welke bacterie is het?
ABG = gevoeligheidsbepaling van 1 bacterie voor antibiotica.
28
Q

Wat is de ziekte van cushing?

A

Een overschot aan glucocorticosteroiden. De oorzaak zit in de hersenen of bijnieren (kan ook komen door behandeling met corticosteroiden). Je zit een dikke buik, dunne vacht en vraatzucht.

29
Q

Wat doen corticosteroïden? (6)

A
1 - ontstekingen remmen
2 - onderdrukken immuunsysteem
3 - groeivertraging
4 - herstelvertraging
5 - bevorderen botafbraak
6 negatieve invloed op bijnierproductie
30
Q

Uit welke spieren bestaat de synsarcosis? (7)

A
1 - trapezius
2 - rhomboideus
3 - serratus ventralis
4 - pectoralis profundus
5 - pectoralis superficialis
6 - lattissimus dorsi
7 - brachiocephalicus