Paard Flashcards

1
Q

Isodontie

A

tandformules boven- en onderkaak identiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

anisodontie

A

tandformules boven-en onderkaak ongelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

aftands

A

alle snijtanden zijn gevuld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

schaargebit

A

scheefstaande tanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

snoeksgebit

A

onderbijten = onderkaak langer dan bovenkaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

varkensgebit

A

overbijten = onderkaak korter dan bovenkaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tobiano

A
  • plantenbont
  • niet grillige platen
  • grote oppervlakte wit wat uit de rug lijkt te vertrekken
  • altijd witte beenaftekeningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

overo

A
  • bont kleurpatroon
  • omtrek arealen zijn grillig
  • lijkt of wit uitgaat van flanken, buik of benen; kruist rug niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

panterbont

A
  • tijgerbont

- vlekkenpatroon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

schabrak panterbont

A

panterbont met een grote voskleurige zone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sabino

A
  • uitgebreide stekelharigheid
  • grilling begrenst
  • uitgebreide beenaftekeningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

paddenmuil

A

donkere vlekken en stippen rond lippen, neus en mond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

melkmuil

A

lippen, neus en mond zijn wit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gesprenkelde melkmuil

A

melkmuil met vlekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

krotenmuil

A

mond, lippen en neus zijn roze gekleurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

meelmuil

A

rondom mondopening roomkleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wigvormig hoofd

A

smalle en ondiepe neus- en lippenstreek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ramshoofd

A

profiellijn is bol opgebogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

half ramshoofd

A

neuslijn is bol opgebogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

snoekshoofd

A

profiellijn is hol, ingevallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

oorfistel

A

ectopische (buiten zijn normale ligging), zwevende tand in een cyste die uitmond iets onder de oorbasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ezelsoren

A

lang, breed en wijd uiteenstaand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hazenoren

A

lang, smal en dicht opeenstaand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

muizenoren

A
  • kort

- breed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

loboren

A
  • breed

- horizontaal gedragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

koeoren

A
  • breed
  • laag ingeplant
  • afhangende punt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

varkensoren

A

afhangend langs kaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

ringogen

A

buitenste wit van oogbol is zichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

glasogen

A

iris is lichtblauw of weinig gepigmenteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

valkogen

A

iris is lichtbruin/eikenhoutkleurig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

grauwe staar

A

vertroebeling ooglens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

blauwe staar

A

verhoogde oogdruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

zwarte staar

A

verlamming oogzenuw = blind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

spekoog

A

zwelling derde ooglid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

te gevoelige mond

A
  • tong laag in mond

- mondstuk drukt op de lagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

te harde mond

A
  • tong hoog in de mond

- mondstuk op ongevoelige tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

te verticaal hoofd

A

bemoeilijkt evenwicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

te horizontaal hoofd

A
  • neus in de wind

- voorhand belast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

sterrenkijker

A

hoofd te hoog dragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

zwanenhals

A
  • dunne hals
  • holle onderrand
  • bolle bovenrand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

spekhals

A

bolle bovenrand wegens vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

varkenshals

A
  • kort
  • dik
  • breed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

verkeerde hals

A
  • omgekeerde zwanenhals
    = - bolle onderrand
    • holle bovenrrand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

hertenhals

A
  • rechte manenkam

- bolle onderrand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

gebroken hals

A

duidelijke uitdieping tussen schoft en hals

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

lanssteek

A

diepte in zijvlak hals (atrofie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

ingetrokken hals (voorkomen bij … ?)

A

bij magere paarden die zwaar moesten werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

vena jugularis

A

halsader; bloedafname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

scherpe schoft

A

te weinig gespierd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

afgesneden schoft

A

eindigt plots achteraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

gespleten schoft

A

groeve tussen schouderbladen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

te brede schoft

A

ver uitstaande boegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

geitenborst

A
  • smal
  • hol
  • borstbeen achter boegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

haviksborst

A
  • smal en mager

- borstbeen voor boegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

kippenborst

A
  • breed

- borstbeen voor boegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

leeuwenborst

A
  • breed en effen ==> waggelende gang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

te horizontale schouder

A

onvoldoende gangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

vette, overbeladen schouder

A

voorhand teveel belast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

losse schouder

A

te veel bewegingsvrijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

hazenleger

A

aan achterkant van schouder ontstaat uitholling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

voorboegige schouder

A

boegen steken naar voor ui

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

karperrug

A
  • sterk gespierd
  • niet voor zadelen
  • opgebogen rug
  • makkelijk in hoefijzers kappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

zadelrug

A

doorgezakt in het midden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

ezelsrug

A
  • zwak gespierd
  • smal
  • dakvormig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

hooibuik of grasbuik

A

te ver uitpuilend aan beide zijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

hangbuik of koebuik

A
  • te ver uitpuilend aan beide zijden

- doorhangend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

opgeschorte buik

A
  • vb. Engels VB: flanken vol

- vb Trekpaar: flanken hol (= slecht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

naar onder gebogen lenden

A

= ernstig gebrek !

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

wolfslenden

A

inzakking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

karperlenden

A

opgebogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

dubbele lenden

A

sterk gespierd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

scherpe lenden

A

schraal gespierd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

zwakke lenden

A

waggelende gang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

lendenzwakte

A

paar weigert achteruit te stappen en gaat doorbuigen –> verlies van evenwicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

spinale ataxie

A

afwijking hersenstam thv nek –> waggelende gang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

hongergroef flank

A

driehoekige verdieping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

gewelfde flank

A

bij windzuigers of gist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

dempigheid

A
  • dubbelslag

- duidelijke schok in de flank met ademen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

vlak of effen kruis

A
  • verloopt horizontaal

- hoge staartinplanting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

dakvormig kruis

A
  • zijvlakken zakken af

- middenlijn steekt ui

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

puntig kruis

A

trapezium achteraan erg smal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

dubbel, gespleten kruis

A

middellijn ligt lager dan de 2 zijvlakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

rond / appelvormig kruis

A

afgerond naar achter en zijvlakken

84
Q

ovaal / meloenvormig kruis

A

alle zijden afgerond, maar breder

85
Q

hoekig kruis

A

zichtbaar:

  • heupen
  • heiligbeen
  • zitbeenknobbel
86
Q

recht kruis

A
  • broekspieren lengte

- goed voor vluchter

87
Q

hellend kruis

A
  • grote kracht

- goed voor springpaarden

88
Q

schuin kruis

A
  • korte broekspijpen
  • rug gestrekt
  • goed voor lastdieren
89
Q

afhangend kruis

A
  • ezelskruis: breed in zitbeen gedeelte

- varkenskruis: smal in zitbeen gedeelte

90
Q

hoekige heupen

A
  • goede beenderontwikkeling

- goede gespierdheid

91
Q

gehoomde heupen

A

steken sterk uit

92
Q

ronde billen

A

lange achillespees

93
Q

slecht gebroekt / winhondbillen

A

te weinig gespierd

94
Q

mouw / dubbelmouw

A

knieschijfontwrichting aan 1 of 2 kanten

95
Q

kniegewrichtsgal

A

zwelling aan knirgewricht

96
Q

te hoog ingeplante staart

A

schoonheidsgebrek

97
Q

konijnenstaart

A
  • te laag ingeplante staart
  • bij schuin kruis
  • karperrug
98
Q

rattenstaart

A
  • smalle staartbasis
  • weinig gespierd
  • spaarzaam behaard
99
Q

niet gesloten aars

A
  • ouderdom

- zwakte

100
Q

blijvende roos aars

A
  • constante rode kleur

- oorzaak= diarree

101
Q

monorchidie

A

slechts 1 testikel uitgezakt

102
Q

cryptorchidie

A

geen tesitkels uitgezakt (= klophengst)

103
Q

hyporchidie

A

een of beide testikels te klein

104
Q

te groot scrotum

A

liesbreuk

105
Q

fimosis

A

kokertop is te eng

106
Q

parafimosis

A

gehele koker is te eng

107
Q

penisverlamming

A

penis hangt blijvend uit koker

108
Q

pismerrie

A
  • constant bronstige merrie
  • afwijkingen eierstokken
  • onhandelbaar, luidruchtig en urineert veel
109
Q

legger

A
  • op elleboog

- zacht gezwel op top door chronische prikkeling van hiel

110
Q

zwammige knie

A

te veel onderhuids bindweefsel –> verdikking

111
Q

ronde knie

A

kort en smal

112
Q

gekroonde knie

A

littekens

113
Q

knierasp

A

dwarslopende groeven/ spleten in knieplooi

114
Q

bloedbuil (komt voor bij … ?)

A
  • springpaarden

- paarden die recht komen zoals een rund

115
Q

peesschedegal

A

uitpuiling vanuit kokers

116
Q

bokbenigheid

A

knie ligt voor de ideale rechte lijn

117
Q

holle / schaapsknieën

A

knie ligt achter de ideale rechte lijn

118
Q

X benen

A

2 knieën te dicht bij elkaar

119
Q

O benen

A

2 knieën te ver uit elkaar

120
Q

Spillebeen

A

lange, fijne pijpen

121
Q

ingesnoerde knie

A

sterke versmalling van de pijp (bij voorknie)

122
Q

sore shin

A

langwerpig gezwel op voorzijde van de pijp

123
Q

ronde pijp

A

geen groef tussen pijp en pezen

124
Q

peesklap

A

scheuring verbindingspees

125
Q

peesontsteking

A

zwelling en warm

126
Q

peesverkorting

A
  • oorzaak: peesontsteking
  • elastisch bindweefsel wordt vervangen door niet elastisch
  • paard gaat steil staan
127
Q

nauw in de kogels

A

te ver naar binnen ==> strijken

128
Q

wijd in de kogels

A

te ver uit elkaar

129
Q

strijken

A

bewegend been raakt voorknie steunbeen

130
Q

laag gekoot kogel

A
  • extensiehoek te klein
  • koot te schuin
  • kogel kan grond bijna raken
  • slijtage pezen
131
Q

steil gekoot

A
  • extensiehoek te groot
  • snelvoetig en overkoot ==> koot achter pijplijn
  • geen schokbreking, struikelen, peesklap
132
Q

beervoetigheid

A
  • lijn kroon, koot, hoef staat bovenaan bol

- bolle lijn vanaf profiel gezien, vaak met korte hoef en hoge hielen

133
Q

platvoeten

A
  • te groot
  • onelegant
  • strijkwonden
134
Q

te kleine hoeven

A

te dunnen hoornwand en scheuren gemakkelijk

135
Q

ezelshoeven

A

smal en lang

136
Q

varkenshoeven

A
  • lang en smal

- eng in de hielen

137
Q

te lange hoeven

A

belasten hoefkwartieren te veel

138
Q

waterhoef

A

weke en dunne hoorn

139
Q

droge hoef

A
  • weinig elastisch

- brokkelhoef

140
Q

hoornscheuren

A

scheuren horizontaal

141
Q

hoornkloven

A

scheuren verticaal

142
Q

hoornzuil

A

verticale hoornverdikking

143
Q

holle wand

A

zool komt los van zachte weefsel

144
Q

rotstraal

A
  • vochtige straal

- stinkt

145
Q

hoefanker

A

weefselsverval

146
Q

bokkenhoeven

A

teen en hiel zijn bijna even hoog

147
Q

stelvoeten

A

bokkenhoeven enkel steunen op teen

148
Q

stomphoeven

A

teen en voorwand gesteund

149
Q

scheve hoeven

A

hellen naar binnen of naar buiten

150
Q

spat

A
  • beenwoekeringen

- beroepsziekte dravers

151
Q

hanentred

A

schokkende overdreven buiging bij vooruitstaken van de sprong

152
Q

koehakkigheid

A

hielpunten zijn naar binnen gedraaid

153
Q

sabelbenigheid

A
  • gewrichtshoek te klein

- pijp staat schuin en staat achteraan onder zich

154
Q

rechte, steile sprong

A

gewrichtshoek is te groot

155
Q

bodemwijd

A

hoeven te ver uit elkaar

156
Q

bodemnauw

A

hoeven te dicht bij elkaar

157
Q

franse stand

A

over gans het been, dat een torsie naar buiten vertoont –> gemakkelijk strijken

158
Q

vlaamse stand

A

over gans het been, dat een torsie naar binnen vertoont –> strijken en biljarden

159
Q

biljarden

A

bij beweging boog naar buiten ( vlaamse stand)

160
Q

levade

A

steigerhouding 30°

161
Q

pezade

A

steigerhouding 45°

162
Q

courbette

A

verheven voorhand 4 sprongen naar voor op achterhand

163
Q

cabriole

A

paard springt:

  • achterbenen gestrekt
  • voorbenen met een hoek van 90° bij knie
164
Q

schapensprong

A

rug naar onder buigen, benen naar achteren en naar voren

165
Q

stekende stap

A

weinig knieactie

166
Q

verkorte stap

A

soms 1 been

167
Q

scheppen

A

binnenwaartse boog naar voren (franse stand)

168
Q

kruisen

A
  • schuin naar voren

- wiegende gang

169
Q

drieslag bij draf

A

benen van 1 van de diagonale paren niet gelijktijdig neergezet

170
Q

gebroken draf

A
  • vermoeide paarden
  • niet meer isochroon
  • komen kort na elkaar op de bodem
171
Q

doorslaan

A

voorbeen iets vlugger vooruit gezet = fase uit galop

172
Q

steppen

A

zeer verheven knieactie

173
Q

lucht zuigen

A

lucht zuigen met geluid en ingeslikt

174
Q

kribbenbijten

A

met snijtanden langs de rand van harde objecten

175
Q

weven

A

horizontale links- rechtsbewegingen met hoofd en hals

176
Q

met lippen klappen

A

om bv om voedsel te vragen

177
Q

klauwen

A

met voorbenen een put in de grond maken

178
Q

kroonbetrappen

A

ene hoep wordt op de andere geplaatst

179
Q

lijnvanger

A

trekpaard dat met de staart de leidsels/teugels vangt en onbestuurbaar wordt

180
Q

kroon

A

steekt uit in de mondholte

181
Q

wortel

A

zit vast in kraakbeen

182
Q

tandhals

A

overgang wortel - kroon

183
Q

tandbeen

A

dentine

184
Q

glazuur

A
  • email

- laag om dentine

185
Q

cement

A

buitenste laag

186
Q

kroonholte

A

spleetvormige uitholling

187
Q

glazuurkegel

A

ophoping glazuur bodem kroonholte

188
Q

tandster

A

secundaire dentine

189
Q

wolfskies

A
  • P1

- premolare die af en toe voorkomt

190
Q

roeaan

A
  • onveranderlijke schimmel

- hoofd donkerder dan rest lichaam

191
Q

stekelharigheid

A

gelokaliseerde inmenging van witte haren bij borst, buik en/of romp

192
Q

valk

A
  • 1x verdund bruin
  • haarkleed zand- bruingeel
  • behang blijft zwart
193
Q

perlino

A
  • 2x verdund bruin
  • bleek haarkleed met bruine schijn
  • behang bleker
194
Q

isabel

A
  • 1x verdund vos
  • geen lichte buik
  • behang verbleekt tot licht-creme/gewassen
  • haarkleed lichtgeel
195
Q

palomino

A
  • 1x verdund vos
  • bleekgouden haarkleed
  • wit behang
196
Q

cremello

A
  • 2x verdund vos

- blekere isabel

197
Q

donkere muisvaal

A
  • 1x verdund zwart
  • grijsblauwe glans
  • lijkt op koolvos
198
Q

bleek muisvaal

A
  • 2x verdund zwart

- bleker dan donkere muisvaal

199
Q

wildkleur

A
  • oorspronkelijke grijsbruine kleur
  • donkergekleurde aalstreep op rug
  • schouderkruid en zebrastrepen
200
Q

volledige bles

A

doorlopende kol, bles en sneb

201
Q

entropion

A

ooglid naar binnen

202
Q

ectropion

A

ooglid naar buiten

203
Q

ankylobpharon

A

randen oogleden vergroeid

204
Q

symblepharon

A

ooglid vast op oogbol

205
Q

zwilwrat

A
  • kastanje
  • vereelte donkere uitwas
  • aan binnenzijde onderarm