P4 (1) Flashcards
1
Q
Goed
A
Bon
2
Q
Slecht
A
Mauvais
3
Q
De Verenigde Staten
A
Les Etats-Unis
4
Q
Het (school)cijfer
A
La note
5
Q
Het brood
A
Le pain
6
Q
Het ijs
A
La glace
7
Q
Dat
A
Ça
8
Q
Ik wil graag
A
Je voudrais
9
Q
Ik heb liever
A
Je préfère
10
Q
Dit weekend
A
Ca week-end
11
Q
Morgen
A
Demain
12
Q
De mensen
A
Les gens
13
Q
Leren
A
Apprendre
14
Q
Het huiswerk
A
Les devoirs