p17/18 Flashcards

Fr->Nl

1
Q

à deux

A

per twee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ajoute

A

voeg toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

attention (à)

A

let op (voor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

change de

A

wissel van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cherche sur Internet

A

zoek op het internet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

choisis

A

kies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

coche la bonne réponse

A

vink het juiste antwoord aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

combine (avec)

A

combineer (met)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

complète le cadre /la grille /la carte mentale

A

vul het kader/ het rooster/ de mindmap aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

connjugue mes verbes (à)

A

vervoeg de werkwoorden (in)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

copie (l’article, le sujet, la phrase)

A

schrijf (het lidwoord, het onderwerp, de zin) over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

crée

A

maak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

décris

A

beschrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

demande de

A

vraag om

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

devine

A

raad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

discutez en classe

A

bespreek klassikaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

donne le contraire

A

geef het tegenovergestelde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

donne un argument

A

geef een argument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

donne un synonyme

A

geef een synoniem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

écoute

A

luister (naar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

écris

A

schrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

essaye de

A

probeer om

23
Q

explique

A

leg uit

24
Q

fais de phrases (avec)

A

maak zinnen (met)

25
Q

fais les accords nécessaires:
adjectif - substantif
verbe - sujet
participe passé

A

maak de nodige overeenkomsten:
bijvoegelijk naamwoord - zelfstandig naamwoord
werkwoord - onderwerp
voltooid deelwoord

26
Q

fais les bonnes combinaisons

A

maak de juiste combinaties

27
Q

fais les exercices

A

maak de oefeningen

28
Q

fais un brouillon

A

maak een kladversie

29
Q

fais une liste de

A

maak een lijst van

30
Q

fais un schéma

A

maak een schema

31
Q

interviewe

A

interview

32
Q

jouez le dialogue

A

speel de dialoog

33
Q

lis

A

lees

34
Q

mets (….) à la place correcte

A

zet (…) op de juiste plaats

35
Q

mets dan l’orde chronologique

A

zet in chronologische volgorde

36
Q

mets un croix

A

zet een kruisje

37
Q

note (des mots-clés…)

A

noteer ( de sleutelwoorden ….)

38
Q

n’oublie pas de

A

vergeet niet te/om

39
Q

parle avec ton voisin

A

spreek met je buur

40
Q

pense à

A

denk aan

41
Q

pose une question

A

stel een vraag

42
Q

présente

A

presenteer

43
Q

raconte

A

vertel

44
Q

range les mots dans la grille

A

schik / zet de woorden in het raster

45
Q

réfléchis

A

denk na

46
Q

regarde

A

bekijk / kijk naar

47
Q

relis le texte

A

lees de tekst opnieuw

48
Q

répète

A

herhaal

49
Q

réponds aux questions

A

beantwoord de vragen

50
Q

souligne

A

onderstreep

51
Q

surligne

A

markeer

52
Q

transforme

A

zet om

53
Q

utilise (un dictionnair (en ligne))

A

gebruik (een (online) woordenkboek)

54
Q

vrai ou faux? corrige (si c’est faux)

A

waar of niet waar? verbeter (als het niet waar is)