p. 30-31 + poser des questions en classe Flashcards
1
Q
de leuze
A
la devise
2
Q
de blauw-wit-rode vlag
A
le drapeau bleu blanc rouge
3
Q
de Franse driekleur
A
le drapeau tricole
4
Q
de regering
A
le gouvernement
5
Q
het volkslied
A
l’hymne nationale
6
Q
vrijheid, gelijkheid, broederschap
A
liberté, égalité, fraternité
7
Q
het franse volkslied
A
le Marseillaise
8
Q
de koningin
A
la reine
9
Q
de koning
A
le roi
10
Q
het koninkrijk
A
le royaume
11
Q
de vijver
A
l’étang
12
Q
de gastenkamer
A
la chambre d’hôtes
13
Q
de weg
A
le chemin
14
Q
de (landelijke) vakantiewoning
A
le gîte (rural)
15
Q
het (verkeers) bord
A
le panneau
16
Q
de tol
A
le péage
17
Q
de tocht, de wandeling
A
la randonée
18
Q
in / naar het buitenland
A
à l’étranger
19
Q
de gemeente
A
la commune
20
Q
het stadhuis
A
l’hôtel de ville / la mairie
21
Q
soort vissoep
A
la bouillabaisse
22
Q
de schotel op basis van zuurkool
A
la choucroute
23
Q
de schaaldieren
A
les crustacés
24
Q
de slakken
A
les escargots
25
het dunne stokbrood
la ficelle
26
het streekproduct
le produit du terroir
27
gerecht met groenten
la ratatouille
