p 14 Flashcards
1
Q
Recommencer à faire le gâteau
A
Opnieuw de taart bakken
2
Q
Aller à la boulangerie et acheter un nouveau gâteau.
A
Naar de bakker gaat en een nieuwe taart kopen.
3
Q
Aller au bureau de police
A
Naar het politie bureau gaan
4
Q
Courir après le voleur
A
achter de dief aan lopen
5
Q
appeler le service de depaniage
A
Naar een garage bellen.