Overzicht van Stoornissen Flashcards

1
Q

Wat is een psychose?

A

Een toestand waarbij iemand zijn grip op, of contact met, de realiteit (deels) kwijt is. Het gaat hierbij om een psychiatrisch toestandsbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn psychotische symptomen

A

Hallucinaties
Wanen
Desorganisatie
Catatonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Risicofactoren voor een psychose

A

erfelijkheid
trauma
cannabis gebruik
opgroeien in een stad
migratie/etnische minderheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

DSM-5 schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen

A

Psychotische stoornis door middel/drugs/somatische aandoening
Waanstoornis
Kortdurende psychotische stoornis
Schizofreniforme stoornis
Schizofrenie
Schizoaffectieve stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

DSM-5 criteria voor schizofrenie

A

2 of meer (minstens 1 van 1,2,3)
1. Wanen
2. Hallucinaties
3. Gedesorganiseerd spreken
4. Ernstige gedesorganiseerd of catatonie
Disfunctioneren
Minstens 6 maanden
Andere stoornissen uitgesloten
Middelen uitgesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verstandelijke ontwikkelingsstoornis

A

begint gedurende de ontwikkelingsperiode
beperkingen in het verstandelijke als het adaptieve functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

3 criteria voor een verstandelijke ontwikkelingsstoornis

A
  1. deficiënties in de intellectuele functies
  2. deficiënties in het adaptieve functioneren
  3. deficiënties in de verstandelijke functies en het aanpassingsvermogen gedurende de ontwikkelingsperiode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Forensische relevantie van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis

A

insufficiëntiegevoelens
verzwakte impulscontrole
egocentrisch denken
moeilijk kunnen verplaatsen in een ander
moeilijk met spanningen om kunnen gaan
beperkt vermogen tot introspectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Stemming

A

langdurige emotionele toestand
algemene gemoedstoestand
vaak het gevolg van interne factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stemming-stoornissen

A

Depressieve stoornis
Bipolaire stoornis I en II
Cyclothyme stoornis
Persisterende depressieve stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

DSM-5 criteria depressie

A

min. 5/9 en min. 2 weken
1. sombere stemming
2. verlies van interesse of plezier
3. significant gewichtsverlies/toename of afgenomen/toegenomen eetstoornis
4. slaapproblemen
5. psychomotorische traagheid of opwinding
6. vermoeidheid of verlies van energie
7. verminderd denkvermogen, concentratie, besluiteloosheid
8. gevoelens van waardeloosheid of extreme/onterechte schuld
9. preoccupatie met de dood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Risicofactoren voor depressie

A

Genen
Stressvolle gebeurtenis
Lichamelijke ziekten
Lage SES
Persoonlijkheid
Negatieve jeugdervaringen
Ongezonde leefstijl
Ongunstige werkomstandigheden
Vrouw zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Forensische relevantie van Depressie

A

Verreweg de meeste mensen met een depressie plegen geen delict
Minder onderzoek dan bv. schizofrenie
3x grotere kans op geweldsdelict bij depressie
Meer onderzoek nodig naar interactie met bv. middelenmisbruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bipolaire stoornis I en II

A

I: minstens 1 manische episode, depressieve episode typisch maar niet noodzakelijk
II: minstens 1 hypomanische episode én een depressieve episode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

(Hypo)Manie

A

een staat van verhoogde stemming en activiteit
enorm veel zelfvertrouwen en energie
manie: 75% heeft psychotische symptomen
bij hypomanie nooit psychose of opname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Forensische relevantie bipolaire stoornis

A

5x grotere kans op geweld
8% van de mannen pleegt geweld
2% van de vrouwen pleegt geweld
70% doet dat binnen 5 jr na de diagnose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Fear and Anxiety

A

Fear is the emotional response to real or perceived imminent threat
Anxiety is anticipation of future threat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Symptomen van Angst

A

Hartkloppingen
Transpireren
Hyperventileren
Een droge mond
Een beklemd gevoel
Nerveuze spanning
Prikkelbaarheid
Rusteloosheid, verhoogde spierspanning
Slaap- en concentratieproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Angststoornissen

A

Agorafobie (plein-straat vrees)
Specifieke fobie, namelijk …
Sociale fobie
Gegeneraliseerde angststoornis
Paniekstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Gedeelde symptomen tussen angststoornissen

A

Excessieve angst voor meer dan 6 maanden
Aanpassingen in het gedrag, zoals vermijding
de symptomen mogen niet toe te schrijven zijn aan bijvoorbeeld medicatie- of middelengebruik of een andere medische aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Risicofactoren voor een angststoornis

A

Genetische factoren
Persoonlijkheidskenmerken
Aanwezigheid van andere psychische aandoeningen
Aanwezigheid van andere (lichamelijke) ziekten
Gebrek aan sociale steun
Eenzaamheid
Ingrijpende gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

DSM-5 criteria voor PTSS

A

Trauma
Ongewenste herinneringen
Vermijding van prikkels
Negatieve veranderingen in gedachten en stemming
Veranderingen in activiteitsniveau en reactiviteit
Langer dan 1 mnd
Klinisch lijdensdruk of verstoringen in belangrijke levensdomeinen
De stoornis wordt niet veroorzaakt door een middel of somatische aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

4 paden na trauma

A
  1. geen klachten
  2. direct, klachten nemen af
  3. direct, blijvende klachten
  4. later, klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Risicofactoren PTSS (voorafgaand)

A

Genetische kwetsbaarheid
Vrouw zijn
Jonge leeftijd
Eerdere trauma’s
Eerdere psychiatrische aandoeningen
Lage sociaal economische klasse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Risicofactoren PTSS (tijdens)

A

Ernst van het trauma
Waargenomen dreiging
Dissociëren tijdens de traumatische gebeurtenis
Negatieve interpretatie van de gebeurtenis
Hoge hartslag
Persoonlijk letsel
Type gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Risicofactoren PTSS (na)

A

Gebrek aan steun uit de omgeving
Manier van omgaan met de gebeurtenis
Nieuwe levensgebeurtenissen
Ontwikkelen van een acute stressstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Forensische relevantie van trauma

A

ACE; trauma kan een grote risicofactor zijn voor antisociaal gedrag
Vaak sprake van een herhalend patroon: getuige van huiselijk geweld wordt dader van huiselijk geweld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Forensische relevantie van PTSS

A

Hoge prevalentie PTSS in verschillende forensische populaties
PTSS bij oorlogsveteranen gerelateerd aan geweldsdelicten
PTSS vaak juist een resultaat van een delict (soms ook bij de dader)
80% kans op comorbide stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Definitie neurobiologische ontwikkelingsstoornis

A

Genetische basis
Ontwikkelingsperiode
Afwijkingen in brein structuur en functie
Neurocognitieve beperkingen
Relatief stabiel beloop, zonder remissies
Bestaat voort tijdens volwassenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Ontwikkelingsstoornissen in de DSM-5

A

Autismespectrumstoornis
Aandachtsdeficiëntie-/ hyperactiviteitsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

DSM-5 A-criteria (autisme)

A

Persistente beperkingen in sociale communicatie en interactie
- beperkingen in wederkerigheid
- beperkingen in non-verbale communicatie
- beperkingen in ontwikkelen, onderhouden en
begrijpen van sociale relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

DSM-5 B-criteria (Autisme)

A

Beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesses of activiteiten (min. 2)
- stereotype of repetitieve bewegingen
- hardnekkig vasthouden aan hetzelfde
- zeer beperkte, gefixeerde interesses
- over- of onder reageren op zintuiglijke
prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

AutismeSPECTRUMstoornis

A

verschillende uitingsvormen van autisme
‘als je één persoon met autisme kent, ken je één persoon met autisme’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Drie domeinen van anders functioneren

A

Theory of Mind
inzicht in de belevingswereld van de ander
Executieve Functies
hogere hersenfuncties die in staat stellen tot
doelgericht gedrag en aanpassingsvermogen
Centrale Coherentie
tendens om informatie globaal en binnen de
relevante context te verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Forensische relevantie autisme

A

Situaties:
sociaal onbegrip
verandering
overprikkeling
obsessies
Kunnen leiden tot:
Oplopende frustratie/irritatie/spanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

DSM-5 criteria ADHD Aandachtstekort

A

6 of meer (5 of meer volw.)
1. Weinig aandacht voor details
2. Moeite met aandacht
3. Niet luisteren wanneer aangesproken
4. Volgt geen aanwijzingen op, lukt niet om iets af te maken
5. Moeite met organiseren
6. Vermijdend gedrag
7. Raakt dingen kwijt
8. Snel afgeleid
9. Vergeetachtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

DSM-5 criteria ADHD hyperactiviteit/impulsiviteit

A

6 of meer (5 of meer volw.)
1. beweegt vaak onrustig met handen of voeten, draait in zijn/haar stoel
2. staat vaak op in de klas waar verwacht wordt dat men op zijn plaats blijft zitten
3. rent vaak rond of klimt overal op in situaties waar dit ongepast is (volw. subjectieve gevoelens van rusteloosheid)
4. kan moeilijk rustig spelen of zich bezighouden met ontspannen activiteiten
5. is vaak in de weer of draaft maar door
6. praat vaak aan een stuk door
7. gooit het antwoord er vaak al uit voordat de vragen afgemaakt zijn
8. heeft vaak moeite om op zijn/haar beurt te wachten
9. verstoort vaak bezigheden van anderen of dringt zich op

38
Q

Overige criteria van ADHD

A

B. verscheidene symptomen van onoplettendheid of hyperactiviteit-impulsiviteit waren voor het 12de jaar aanwezig
C. verscheidene symptomen van onoplettendheid of hyperactiviteit-impulsiviteit zijn aanwezig op twee of meer terreinen
D. er zijn duidelijke aanwijzingen dat de symptomen interfereren met het sociale, schoolse of beroepsmatige functioneren
E. de symptomen treden niet uitsluiten op in het beloop van schizofrenie of een andere psychotische stoornis en kunnen niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis

39
Q

Meest relevante problematiek bij ADHD

A

Impulsiviteit, gevolgen van gedrag niet overzien
Neiging naar onmiddellijke behoeftebevrediging
Stemming en emotieregulatie
Sociale relaties
School en werk

40
Q

Forensische relevantie ADHD

A

ADHD in kindertijd geeft later in het leven 2-3x grotere kans op arrestatie, veroordeling of detentie
Vooral comorbide ODD en CD voorspeller voor criminele/antisociale uitkomst
Huiselijk geweld: probleem met mentaliseren, filterprobleem, gebrek aan remming, beperkte emotieregulatie

41
Q

Persoonlijkheid

A

Duurzaam patroon van omgang met, en/beleven van, jezelf en anderen
Cognities (gedachten)
Affecten (emoties)
Gedragingen
= aanpassingsvermogen

42
Q

Persoonlijkheidsproblematiek

A

Extreme variaties van persoonlijkheidstrekken - verlaagd aanpassingsvermogen

43
Q

Persoonlijkheidsstoornis

A

Extreme, negatieve en inflexibele persoonlijkheidstrekken, extreem verlaagd aanpassingsvermogen

44
Q

DSM-5 Persoonlijkheidsstoornissen

A

Een duurzaam patroon van ervaringen en gedragingen, duidelijk afwijkend van normaal verwacht binnen samenleving, tot uiting komen binnen > 2 gebieden, te weten cognities, affecten, interpersoonlijk functioneren of impulsbeheersing
Star en zichtbaar in (inter)persoonlijk functioneren
Lijdensdruk of beperkingen op belangrijke levensterreinen
Stabiel aanwezig sinds adolescentie of jongvolwassen leeftijd
Geen andere psychische stoornis als verklaring
Geen lichamelijke aandoening of drugs als oorzaak

45
Q

Paranoïde-persoonlijkheidsstoornis

A

Extreem wantrouwig
Wrok koesterend
Gevoelig voor kritiek

46
Q

Forensische relevantie paranoïde ps

A

Rancuneus handelen vanuit achterdocht

47
Q

Schizoïde-persoonlijkheidsstoornis

A

Weinig emotionele belevingen
Eenling
Weinig seksuele interesse

48
Q

Forensische relevantie schizoïde ps

A

Kind verwaarlozen vanuit sociaal isolement

49
Q

Schizotypische-persoonlijkheidsstoornis

A

Excentriek
Magisch denken (betrekkingswanen)
Sociale angst

50
Q

Forensische relevantie schizotypische ps

A

Strafbaar handelen vanuit helderziendheid

51
Q

Antisociale-persoonlijkheidsstoornis

A

Sociale normen overschrijdend
Impulsief
Leugenachtig

52
Q

Forensische relevantie antisociale ps

A

Strafbaar handelen vanuit roekeloosheid

53
Q

Borderline-persoonlijkheidsstoornis

A

Identiteitsproblematiek
Snelle, heftige emotiewisselingen
Suïcidale gestes of automutilatie

54
Q

Forensische relevantie borderline ps

A

Strafbaar handelen vanuit conflictueuze relaties

55
Q

Histrionische-persoonlijkheidsstoornis

A

Centrum van aandacht
Suggestibel
Overdreven expressie van emoties

56
Q

Forensische relevantie histrionische ps

A

Strafbaar handelen vanuit behoefte aan luxe spullen t.b.v. uiterlijk

57
Q

Narcistische-persoonlijkheidsstoornis

A

Opgeblazen gevoel van eigen belangrijkheid
Exploitatie van anderen
Behoefte aan bewondering

58
Q

Forensische relevantie narcistische ps

A

Strafbaar handelen vanuit opgeblazen zelfgevoel

59
Q

Vermijdende-persoonlijkheidsstoornis

A

Bang voor afwijzing
Geremd in sociale situaties
Minderwaardigheidsgevoel

60
Q

Forensische relevantie vermijdende ps

A

Strafbaar handelen vanuit minderwaardigheidsgevoel, om eigen falen te verdoezelen

61
Q

Afhankelijke-persoonlijkheidsstoornis

A

Moeite met alledaagse beslissingen nemen
Tot het uiterste om steun te krijgen
Gevoel van hulpeloosheid

62
Q

Forensische relevantie afhankelijke ps

A

Strafbaar handelen vanuit beïnvloedbaarheid

63
Q

Dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis

A

Koppig, rigide
Perfectionistisch
Moeite met taken delegeren

64
Q

Forensische relevantie dwangmatige ps

A

Strafbaar handelen vanuit controleverlies

65
Q

Verschil tussen een dwangstoornis en een dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis

A

De mate waarin patiënt vindt dat het gedrag bij hem/haar past
dwangstoornis: egodystoon
dwangmatige ps: egosyntoon

66
Q

Definitie van drugs

A

een verzamelnaam voor middelen die de hersenen beïnvloeden en daardoor effect op lichaam en geest hebben

67
Q

Relevante gevolgen van verslaving

A

Cravings naar middelen
Beperkingen in het natuurlijke belongingsysteem
Executieve functies
Impluscontrole/gedragsinhibitie

68
Q

Het verslavingsdebat

A

Hersenziektemodel:
neuro invalshoek
focus op controleverlies en onveranderlijke
gevolgen

vs.

Keuzemodel:
sociaal component
focus op rationaliteitsbehoud en vrije keuze

69
Q

Culpa in causa

A

Het niet kunnen beroepen op een strafuitsluitingsgrond vanwege het zelf veroorzaken van de totstandkoming van de strafuitsluitende omstandigheden

70
Q

Culpa in causa-arrest

A

Hof Amsterdam verwerpt beroep op ontoerekenbaarheid:
1. Verdachte gebruikte langere tijd heroïne en cocaïne, was paranoïde en nam geregeld vreemde verschijnselen waar en gebruikte (zeer
grote dosis) cocaïne en (grote dosis) heroïne voorafgaand aan delict
2. Algemeen bekend dat het verboden middelen zijn die de wil en het normbesef kunnen aantasten
3. Fantasieën over bankovervallen en vuurwapens

71
Q

Cannabispsychose-arrest

A

Hof Den Bosch verwerpt beroep op ontoerekenbaarheid
1. De verdachte een regelmatige gebruiker van cannabis was;
2. Hij wist dat gebruik van dat roesmiddel effect heeft op zijn psychische
toestand;
3. Hij aldus kon weten dat het gebruik van cannabis niet geheel ontbloot is
van risico’s en dat dit middel zijn functioneren zodanig kon beïnvloeden
dat daaruit riskant gedrag zou kunnen ontstaan;
4. Het van algemene bekendheid is dat het psychisch functioneren na het
gebruik van dergelijke middelen van persoon tot persoon verschilt.

72
Q

Parafilie

A

de verzamelnaam van een groep seksuele gedragingen of fantasieën die kunnen leiden tot problemen tussen een persoon en de omgeving en die over het algemeen als afwijkend van de heersende norm worden beschouwd

73
Q

DSM-5 verschillende parafilieën

A

Exhibitionisme
Fetisjisme
Frotteurisme
Pedofilie
Seksueel sadisme
Fetisjistisch transvestitisme
Voyeurisme
Parafilie Niet Anderszins Omschreven

74
Q

Kritiek op de DSM-5 classificatie van parafilie

A
  1. geen onderscheid tussen degenen die uitsluitend fantaseren en degenen die overgaan tot handelen en seksuele delicten plegen
  2. suggereert dat parafilieën afzonderlijke categorieën zijn, terwijl verschillende onderzoeken aantonen dat sommige parafilieën samen voorkomen
75
Q

Overmatig seksueel verlangen

A
  1. personen met een ernstig persoonlijkheidsprobleem, seksueel misbruik, anderzijds verstoord seksuele leerprocessen
  2. ten gevolge van een organische verstoring: hersenletsel, beroerte
  3. tijdens de manische fase van een bipolaire stoornis
76
Q

drie seksuele copingsstrategieën

A
  1. een probleemgerichte strategie - wijzigen van de situatie
  2. een emotionele strategie - niet voelen, dagdromen of via fantasie
  3. een vermijdende strategie - vermijden van de situatie
77
Q

Seksuele traumatisering

A

een slachtoffer wordt een dader als de slachtofferervaring opgenomen wordt in het seksuele script: de traumatische ervaring wordt geïnterpreteerd als een intieme of seksuele ontmoeting en zo van seksueel gedrag

78
Q

Geweld bij een seksueel delict

A

per definitie is een seksueel delict een agressieve daad.
Instrumentele geweld
de druk, overmacht, die nodig is om het delict te kunnen plaatsvinden
bijv. date rape
Expressieve geweld
heftige emoties boosheid of sadisme wordt uitgedrukt, gepaard met onnodig
grote agressie, veel wreedheid en soms doding

79
Q

Sociale competentie

A

Het vermogen te werken, intieme vriendschappen te onderhouden, betrokken te zijn bij een vereniging, in staat zijn wederkerige relatie aan te gaan en te behouden of kinderen op te voeden.
visie: dat seksueel wangedrag is een uiting van een gebrekkige sociale competentie

80
Q

Hechtingsstijlen

A
  1. veilige hechting
    onveilige:
  2. angstig ambivalente hechting (-zelfbeeld, +anderen)
  3. angstig vermijdende hechting (-zelfbeeld, -anderen)
  4. gereserveerde hechtingsstijl (+zelfbeeld, -anderen)
    70-80% van zedendeliquenten zich onveilig gehecht voelt
81
Q

Cognitieve vervormingen

A

het proces waarin de pleger zijn laakbare gedrag voor zichzelf sociaal en ethisch aanvaardbaar maakt
of
waarin de pleger de consequenties van zijn gedrag zo interpreteert, dat hij zijn eigen aandeel hierin kan ontkennen

82
Q

Dwangstoornissen

A

stoornis in de wilsbeleving: men wil niet, maar moet wel
de dwanghandeling als ritueel om angst te bezweren
magisch denken
egodystoon

83
Q

Drangstoornissen

A

stoornis in de impulsbeheersing: men weet dat het niet mag, maar doet het
toch
het uitvoeren van de drang geeft bevrediging en lustgevoelens
egosyntoon

84
Q

Relevantie verstoorde impulscontrole

A

schending van rechten van anderen (veiligheid, eigendom) en/of
conflict met maatschappelijke normen of autoriteiten

85
Q

Impulsbeheeringsstoornissen

A
  1. Oppositionele-opstandige stoornis
  2. Periodiek explosieve stoornis
  3. Norm overschrijdend-gedragsstoornis
  4. Pyromanie
  5. Kleptomanie
  6. Antisociale persoonlijkheidsstoornis
86
Q

Criteria periodiek explosieve stoornis

A

a) Herhaald falen agressieve uitbarstingen te beheersen
b) De mate van agressie is duidelijk disproportioneel
c) De agressieve uitbarstingen ontstaan impulsief (i.e. geen voorbedachte rade)
en dienen geen instrumenteel doel
d) Gedrag zorgt voor lijden en/of problemen: interpersoonlijk, werk
e) Niet bij kinderen jonger dan 6 jaar
f) Agressieve episoden niet door andere psychische of somatische aandoening,
of gebruik van middel

87
Q

Criteria Kleptomanie

A

a) Herhaaldelijk falen om impulsen tot stelen van objecten die men niet nodig
heeft te weerstaan
b) Toenemend gevoel van spanning vlak voor het plegen van de diefstal
c) Lust, voldoening of opluchting tijdens de diefstal
d) Niet vanuit woede of wraak en niet vanuit een waan of hallucinatie
e) Stelen kan niet verklaard worden vanuit een normoverschrijdendegedragsstoornis, manische episode, of antisociale persoonlijkheidsstoornis

88
Q

Criteria Pyromanie

A

a) Opzettelijke en doelgerichte brandstichting bij meer dan een gelegenheid.
b) Spanning of opgewonden stemming voor de daad.
c) Gefascineerd zijn door, belangstelling hebben voor, nieuwsgierigheid naar of
aangetrokken worden door vuur en de situatie er omheen.
d) Lust, voldoening of opluchting tijdens het brandstichten of bij het kijken naar
of deelnemen aan de gevolgen.
e) Niet om/door een andere reden
f) Niet door gedragsstoornis, manische episode of antisociale
persoonlijkheidsstoornis.

89
Q

Subgroepen brandstichters

A

Vandalen
Gestoorde brandstichters
Relationele brandstichters
Opportunistische brandstichters
Zuchtige brandstichters

90
Q

Behandeling brandstichting

A

Voorlichting over gevaren van/omgaan met vuur
Sociale vaardigheidstraining/assertivteit
CGT
Gedragstherapeutische interventies
Farmacotherapie

91
Q

Pyromanie vs Brandstichting

A

pyromanie is een psychische aandoening waarbij de drang om brand te stichten oncontroleerbaar is, terwijl brandstichting het opzettelijk aansteken van brand is voor illegale doeleinden.

92
Q

Brandstichting als een gedragsverslaving

A

herhaaldelijk/obsessief bezig met gedrag ondanks negatieve
consequenties
verminderde controle over het gedrag
hunkering
soort high tijdens het brandstichten