Overeving en variatie Flashcards
Vraag: Wat bestudeert de erfelijkheidsleer (genetica)?
Antwoord: Het overerven van kenmerken van ouders op kinderen.
Vraag: Wat is het resultaat van een bevruchting?
Antwoord: Een zygote (bevruchte eicel).
Vraag: Wat zorgt tijdens meiose voor genetische variatie?
Antwoord:
Mixing: toevallige ligging van chromosomen.
Crossing-over: uitwisseling van DNA tussen homologe chromosomen.
Vraag: Wat is een eeneiige tweeling?
Antwoord: Kinderen die genetisch identiek zijn.
Vraag: Wat zijn de geslachtschromosomen van een man en een vrouw?
Antwoord:
Man: XY
Vrouw: XX
Vraag: Wat is de kans op een jongen of een meisje bij een geboorte?
Antwoord: 50% kans op een jongen (XY) en 50% kans op een meisje (XX).
Vraag: Wat betekent dominant en recessief?
Antwoord:
Dominant: Eigenschap komt tot uiting (bijv. G).
Recessief: Eigenschap komt alleen tot uiting als beide genen recessief zijn (bijv. g).
Vraag: Wat is homozygoot?
Antwoord: Wanneer beide chromosomen dezelfde variant van een gen hebben (bijv. GG of gg).
Vraag: Wat is heterozygoot?
Antwoord: Wanneer de chromosomen verschillende varianten van een gen hebben (bijv. Gg).
Vraag: Wat is codominantie?
Antwoord: Beide genvarianten hebben effect, zoals bij gespikkelde Andalusische kippen (zwart + wit = gespikkeld).
Vraag: Welke bloedgroepen zijn er en hoe ontstaan ze?
Antwoord:
A, B, AB, O; door combinaties van genen A, B en O.
A is dominant over O.
B is dominant over O.
A en B zijn codominant.
Vraag: Wat is een genetisch gewijzigd organisme (ggo)?
Antwoord: Een organisme waarvan genen zijn toegevoegd of aangepast.
Vraag: Waarom maakt men ggo’s?
Antwoord:
Om planten resistent te maken tegen insecten.
Om planten betere eigenschappen te geven (bijv. meer antioxidanten).
Vraag: Wat is een mutatie?
Antwoord: Een verandering in het erfelijk materiaal (DNA), veroorzaakt door straling, chemische stoffen of spontane fouten.
Vraag: Wat zijn modificaties?
Antwoord: Veranderingen in kenmerken door omgevingsinvloeden, zoals kleine planten in het hooggebergte.
Vraag: Wat zijn voorbeelden van niet-erfelijke kenmerken?
Antwoord:
Een litteken.
Rood geverfd haar.
Een ziekte zoals aids.
Vraag: Wie wordt beschouwd als de grondlegger van de erfelijkheidsleer?
Antwoord: Gregor Mendel.