Overeving en variatie Flashcards

1
Q

Vraag: Wat bestudeert de erfelijkheidsleer (genetica)?

A

Antwoord: Het overerven van kenmerken van ouders op kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vraag: Wat is het resultaat van een bevruchting?

A

Antwoord: Een zygote (bevruchte eicel).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vraag: Wat zorgt tijdens meiose voor genetische variatie?

A

Antwoord:

Mixing: toevallige ligging van chromosomen.

Crossing-over: uitwisseling van DNA tussen homologe chromosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vraag: Wat is een eeneiige tweeling?

A

Antwoord: Kinderen die genetisch identiek zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vraag: Wat zijn de geslachtschromosomen van een man en een vrouw?

A

Antwoord:

Man: XY

Vrouw: XX

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vraag: Wat is de kans op een jongen of een meisje bij een geboorte?

A

Antwoord: 50% kans op een jongen (XY) en 50% kans op een meisje (XX).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vraag: Wat betekent dominant en recessief?

A

Antwoord:

Dominant: Eigenschap komt tot uiting (bijv. G).

Recessief: Eigenschap komt alleen tot uiting als beide genen recessief zijn (bijv. g).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vraag: Wat is homozygoot?

A

Antwoord: Wanneer beide chromosomen dezelfde variant van een gen hebben (bijv. GG of gg).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vraag: Wat is heterozygoot?

A

Antwoord: Wanneer de chromosomen verschillende varianten van een gen hebben (bijv. Gg).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vraag: Wat is codominantie?

A

Antwoord: Beide genvarianten hebben effect, zoals bij gespikkelde Andalusische kippen (zwart + wit = gespikkeld).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vraag: Welke bloedgroepen zijn er en hoe ontstaan ze?

A

Antwoord:
A, B, AB, O; door combinaties van genen A, B en O.

A is dominant over O.

B is dominant over O.

A en B zijn codominant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vraag: Wat is een genetisch gewijzigd organisme (ggo)?

A

Antwoord: Een organisme waarvan genen zijn toegevoegd of aangepast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vraag: Waarom maakt men ggo’s?

A

Antwoord:

Om planten resistent te maken tegen insecten.

Om planten betere eigenschappen te geven (bijv. meer antioxidanten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vraag: Wat is een mutatie?

A

Antwoord: Een verandering in het erfelijk materiaal (DNA), veroorzaakt door straling, chemische stoffen of spontane fouten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vraag: Wat zijn modificaties?

A

Antwoord: Veranderingen in kenmerken door omgevingsinvloeden, zoals kleine planten in het hooggebergte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vraag: Wat zijn voorbeelden van niet-erfelijke kenmerken?

A

Antwoord:

Een litteken.

Rood geverfd haar.

Een ziekte zoals aids.

17
Q

Vraag: Wie wordt beschouwd als de grondlegger van de erfelijkheidsleer?

A

Antwoord: Gregor Mendel.