oud nederlands Flashcards
1
Q
- Iets aan de kaak stellen
A
iets schandelijk openbaar bekend maken
2
Q
- Iets te vuur en te zwaard bestrijden
A
met alle macht iets tegengaan
3
Q
- Iets in zijn schild voeren
A
een geheim plan hebben
4
Q
- Dat komt in zijn kraam te pas
A
dat komt hem goed uit
5
Q
- De hielen lichten
A
vluchten, ervan doorgaan
6
Q
- Iemand aan de schandpaal nagelen
A
iemand publiekelijk vernederen
7
Q
- Je sporen verdienen
A
bewijzen dat je bekwaam/ geschikt bent
8
Q
- Zich geradbraakt voelen
A
doodmoe zijn en overal pijn hebben
9
Q
- Iemand in het harnas jagen
A
iemand boos maken, ophitsen
10
Q
- Voor iemand in de bres springen
A
klaarstaan om te helpen
11
Q
- Voor iemand een lans breken
A
het voor iemand opnemen
12
Q
- Veel in zijn mars hebben
A
veel potentieel bezitten
13
Q
- Iemand de handschoen toewerpen
A
iemand ergens toe uitdagen
14
Q
- De vuurproef doorstaan
A
slagen in een moeilijke opdracht
15
Q
- Met open vizier
A
ergens open en eerlijk voor opkomen
16
Q
- In het zand bijten
A
verliezen
17
Q
- Iemand uit het zadel lichten
A
iemand ten val brengen/ zijn job doen verliezen