Open vragen Flashcards
Het conflict tussen Galilei en de Kerk was geen conflict tussen wetenschap en religie, maar eerder een conflict tussen twee manieren om de Bijbel te interpreteren. Leg uit en gebruik volgende woorden zinvol in je antwoord: onderdeterminatie – consensusprincipe- voorzorgsprincipe (250-400 woorden).
Het conflict ging over de manier waarop de bijbel moest worden geïntepreteerd over de beweging van de zon. Volgens copernicus stond de zon centraal, dit werd door Galilei onderbouwd met enkele ontdekkingen. Echter had Brahe een ander model, die dezelfde voorspelling deed. Hierdoor kwam het probleem van de onderdeterminatie: meerdere modellen doen gelijke empirische uitspraken. Galilei had als standpunt om in dit conflict het voorzorgsprincipe te hanteren: geen uitspraak doen over de kwestie en wachten tot de waarheid aan het licht kwam.
De kerk, olv Kardinaal Bellarmino droeg het consensusprincipe voor. Via het consensusprincripe bereikt men het max haalbare waar iedereen zich nog in kan vinden (unimiteit: iedereen stemt in met het voorstel of “kan er mee leven”). De kerkvaders waren van mening dat de passages in de bijbel letterlijk moesten worden gelezen (en dus geocentrisme?), dus geen reden tot twijfel. Uiteindelijk besloot de kerk in 1616 om Bellarmino te volgen (en dus het consensusprincipe) en niet Galilei.
Karakteriseer de specificiteit van de cognitieve studie van religie. Gebruik de volgende termen in je antwoord: teleologisch denken – NOMA – religieuze diversiteit (200-350 woorden)
De cognitieve studie van religie beargumenteert dat de intuïtieve gedachtegang van de mens een teleologisch denken is. Het religieuze wereldbeeld is een natuurlijke gedachte voor onze hersenen net als teleologisch denken. Mensen scheiden lichaam en ziel, denken achter van alles een bedoeling en zien in veel dingen een patroon: de mens is een pattern seeking animal. Ook beargumenteert de cognitieve studie van religie dat welk geloof je aanhangt geografisch en cultureel bepaald is, dit is de religieuze diversiteit.
de cognitieve studie van religie schendt het NOMA-principe niet: NOMA sluit de wetenschappelijke studies van religies niet uit. NOMA sluit enkel de beantwoording van zinsvragen en vragen over God met behulp van wetenschap uit, of het beantwoorden van wetenschappelijke vragen door zinsargumenten.
Een politieke filosoof schrijft: “een religie is tegen homofilie en euthanasie, maar als ze zich redelijk opstelt dan accepteert ze dat de overheid euthanasie in bepaalde gevallen toelaat en het homohuwelijk institutionaliseert.” Leg uit, gebruik volgende woorden: politiek liberalisme, gelijkheid, neutrality of justification (200-350 woorden)
Het politiek liberalisme is een breed kader waarin alle politieke partijen vallen, bedacht door Rawls en Dworkin. In een politiek liberalisme gaat men uit van de individuele grondrechten en basisvrijheden, het beschermt het belang van de minderheid (in plaats van de wil van de meerderheid door te voeren). Het gaat terug op een mensbeeld waarin ieder zijn leven in kan richten volgens zijn eigen waarden, inzichten en overtuigingen. Maar ook het recht heeft om zijn visie te wijzen. De samenleving is dus op basis van respect en levenskeuzes van anderen.
De staat is neutraal: de overheid velt geen waardeoordeel omdat het haar zaak niet is. Wanneer een ideologie de vrijheid en gelijkheid van de mens ondermijnd, mag de overheid dit verbieden. De overheid mag enkel wetten uitvaardigen wanneer er neutrale argumenten zijn (bijvoorbeeld veiligheid), dit is de neutrality of justification. In dit specifieke geval betekent dit dus dat de overheid ieder mens gelijk behandelt en op basis van neutrale argumenten euthanasie en homohuwelijken mogelijk maakt. Belangrijk is hierbij ook dat de overheid zich niet bemoeit met de mening van religies hierover, aangezien iedereen zijn eigen mening en overtuiging mag hebben.
