Opbouw en afbraak van het reliëf op aarde Flashcards
Actualiteitsprincipe
De aanname dat alle geologische processen die momenteel de aarde vorm geven, ook in het verleden op deze wijze werkten
Geologische tijdschaal (3)
- begint vanaf ontstaan aarde (ong. 4,6 miljard jaar geleden)
- tijdrekening in de geologische geschiedenis van de aarde
- omvat zowel relative als absolute ouderdom van tijdperken en gesteentelagen
Trektocht van Nederland in het geologische verleden (3)
- Nl heeft verschillende klimaten gekend
- oorzaak: verschuiving van de continenten
- we hebben o.a. een tropisch klimaat gekend (Carboon) en een woestijnklimaat (Perm)
De geologische tijdschaal –> ouderdom gesteentelagen aangeven (2)
Kan op twee manieren:
1) relatieve ouderdom
- -> vergelijkt de ouderdom van verschillende gesteentelagen door gebruik te maken van bv fossielen
- -> gidsfossielen: bestaan uit versteende afdrukken van organismen die kenmerkend zijn voor een bepaalde geologische periode
2) absolute ouderdom
- -> ouderdom van gesteentelagen gemeten in jaren
- -> meten berust op principe van het verval van radioactiviteit van elementen (snelheid wordt aangegeven door de halfwaardetijd)
De opbouw van de aarde (2)
De gelaagde opbouw kan op twee manieren worden aangegeven:
1) lettend op dichtheid en chemische samenstelling van het gesteente
- -> we spreken van de aardkern, aardmantel en aardkorst
2) lettend op de mate van plasticiteit van het gesteente en op warmtetransport en temperatuur
- -> we spreken van de lithosfeer en de asthenosfeer
Aardkern
- bestaat vooral uit ijzer
Aardkorst (3)
- lichtste gesteente
- aardkorst van continenten is het lichtst
- -> belangrijkste gesteente continentenkorst is graniet
- aardkorst van oceaanbodem is relatief iets zwaarder
- -> oceanische korst bestaat overwegend uit basalt
Lithosfeer (3)
- de vaste koele butenkant van de aarde
- bestaat uit aantal afzonderlijke platen (0 - 150 km dik) die ten opzichte van elkaar bewegen
- omvat zowel de aardkorst als het bovenste deel van de aardmantel
Asthenosfeer (3)
- het deel direct onder de lithosfeer
- plastische deel aardmantel dat door convectiestromingen zorgt voor beweging van platen
- 100 - 250 km diep, 1200 °C
Het afkoelsysteem van de aarde
In de aarde zit veel warmte opgeslagen (temp. loopt op tot 6600 °C). Deze warmte is te danken aan een grote hoeveelheid oerwarmte. Hiernaast zorgt verval van radioactieve elementen in de gesteenten voor continue warmteproductie.
Gesteente geleidt warmte slecht waardoor het vrijwel niet richting aardoppervlak kan wegstromen. In de asthenosfeer kunnen we merken dat het afkoelsysteem van de aarde niet goed werkt. In dit deel van de aardmantel is het gesteente door de verhitting tot waarden boven de 1200 °C taai vloeibaar. De warmteafgifte gebeurt hier door convectiestromingen. Met een tempo van centimeters per jaar stijgt op bepaalde plaatsen heet gesteente op. Dit stroomt vervolgens zijdelings naar beide kanten weg waarbij het langzaam afkoelt. Dit mechanisme is de aanleiding voor het in beweging brengen van de platen van de lithosfeer.
Platentektoniek (2)
- de verplaatsing van grote stukken aardkorst
- de platen zijn continu in beweging door de convectiestromingen in de asthenosfeer
Mid-oceanische rug (5)
- langgerekt onderzees gebergte dat in het centrum 3 km hoger ligt dan de omringende zeebodem
- divergeren (uit elkaar gaan van platen)
- plaatgrens is divergent en komt meetsal in het midden van oceanen voor
- -> daar is een stijgende convectiestroom die verhit materiaal van de asthenosfeer naar het aardoppervlak brengt, waar het stolt
- -> zo ontstaat steeds nieuwe oceanische korst die bestaat uit basalt en de verhitting zorgt ook voor het uitzetten van het (mantel)gesteente waardoor hoogte wordt opgebouwd
- de hoogte van een mid-oceanische rug zorgt voor een flinke helling waardoor de plaat onder invloed van zijn eigen gewicht naar beneden glijdt
- -> zo zorgt de zwaartekracht voor een duwkrachtvanaf de mid-oceanische rug die op de plaat inwerkt
- -> de plastische asthenosfeer fungeert hierbij als glijmiddel
- het spreidingstempo van de platen bepaalt de breedte van een mid-oceanische rug
Subductiezone (4)
- convergeren (platen bewegen naar elkaar toe)
- plaatgrens is convergent en is te herkennen aan het voorkomen van een diepzeetrog (langgerekte laagte in de zeebodem)
- -> troggen vinden we langs de randen van continenten en eilandbogen waar een dalende convectiestroom zorgt voor het verdwijnen van oceanische korst
- in een subductiezone duikt de zware oceanische korst (basalt) onder de lichtere continentale korst (graniet)
- subductie wordt op gang gebracht door het afkoelen en krimpen van de oceanische korst en de asthenosfeer bij de beweging vanuit de mid-oceanische rug
- -> het gesteente wordt hierdoor koeler, dichter en zwaarder en krijgt een dalend karakter
- -> daling wordt versterkt doordat de zwaartekracht bij het duiken van de oude oceanische korst de beweging van de plaat bevordert
- -> het gewicht van de plaat zorgt voor extra trekkracht naar beneden
Vulkanisme
- alle verschijnselen (gas, stoom, vuur, lava, enz) die te maken hebben met het uittreden van magma bij een uitbarsting/eruptie
Het karakter van vulkanisme (3)
- explosief: gas, stenen en as worden tot op grote hoogten de lucht ingeslingerd
- effusief: uitvloeien van dun vloeibaar gesteente
- twee factoren bepalen het karakter:
1) de dikte van het bedekkend gesteente
• pas bij een grote gasdruk in de ruimtes onder de aardkorst waar zich magma verzamelt, is het vulkanisme explosief
–> het toetreden van veel water, dat in de magmahaard wordt omgezet in waterdamp, bevordert de gasdruk
–> ontgassing die de druk verlaagt moet echter niet gemakkelijk kunnen optreden - gunstig hiervoor is de aanwezigheid van dik gesteente en de afwezigheid van scheuren en breuken
2) de samenstelling van het magma
• indien de magmahaard vooral uit oceanische korst (basalt) bestaat, is het magma dun vloeibaar en kan het gemakkelijk ontgassen
–> bij een uitbarsting is sprake van een uitstroming van magma uit de vulkaanopening
• indien de magmahaard vooral uit continentale korst (graniet) bestaat, is het magma taai vloeibaar en is het moeilijk te ontgassen, waardoor de gasdruk hoog kan oplopen
–> als de gasdruk de druk van het bedekkend gesteente overtreft, volgt een enorme explosie en wordt vulkanisch materiaal hoog de lucht ingeslingerd