op 1 Flashcards

1
Q

Welke karaktertrekken maken een kind sociaal onhandig of geïsoleerd?

A

Verlegenheid en schuchterheid.
Overheersend gedrag.
Druk en impulsief gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is egoveerkracht

A

Het vermogen om flexibel en vasthoudend te reageren op probleemsituaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zegt Vygotsky over cognitieve ontwikkeling?

A

Cognitieve ontwikkeling is het resultaat van interactie met anderen (zoals ouders, leraren) en cultuur; taal speelt een cruciale rol in dit proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de opvoedertypen en hun invloed op gehechtheid?

A

Afwijzend en consequent insensitief.
B: Invoelend en consequent sensitief.
C: Grillig, onvoorspelbaar en inconsequent sensitief.
D: Beangstigend of angstig, extreem insensitief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de drie belangrijke invloeden van ouders op kinderen

A

Directe reacties (goedkeuring, correctie, regels stellen), modelfuncties (ouders als rolmodellen), en opvoedingsomgeving (creëren van een omgeving die specifieke ontwikkelingen stimuleert).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is sociale cognitie?

A

Het waarnemen en interpreteren van gevoelens, gedachten, en intenties van anderen en het denken over anderen als persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn Erikson’s vier voorwaarden voor eigen identiteit?

A

Gevoel van continuïteit en samenhang: “ik ben dezelfde persoon”.
Wederzijdsheid: overeenstemming tussen zelfbeeld en hoe anderen dat zien.
Zelfacceptatie.
Toekomstperspectief: verwachtingen en doelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is typerend voor de taalontwikkeling tijdens de basisschoolperiode (5-12 jaar)?

A

Uitbreiding van begrippenkennis, ontwikkeling van metalinguïstisch bewustzijn, en een groei in vocabulaire door lezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe verloopt morele ontwikkeling volgens Kohlberg?

A

Preconventionele moraliteit: kleuters, gericht op strafvermijding en eigenbelang, geen morele argumenten.
Conventionele moraliteit: schoolkinderen, volgen regels en wetten, intentie speelt rol.
Postconventionele moraliteit: adolescenten, afwegen van ethische principes en erkennen van dilemma’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van een taalachterstand?

A

Slechthorendheid, meertaligheid, cognitieve beperkingen, en sociaal-emotionele verwaarlozing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de vier stadia van Piaget?

A

Sensomotorisch stadium (0-2 jaar)
Pre-operationeel stadium (2-6 jaar)
Concreet operationeel stadium (6-12 jaar)
Formeel operationeel stadium (vanaf 12 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe verloopt de ontwikkeling van agressie bij kinderen?

A

Baby’s: geen agressief gedrag door gebrek aan intentie.
Peuters: instrumentele agressie.
Kleuters: afname door toename onderhandelingsvaardigheden.
Verbaal en vijandig gedrag neemt toe door spraakvaardigheid en vermogen om vijandige intenties bij anderen te herkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is ethologie

A

De gedragsleer die evolutieleer als uitgangspunt neemt, waarbij gedrag functioneel is voor overleving en voortplanting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem de vijf opvoedingsstijlen

A

Ondersteunende opvoedingsstijl (democratisch) 2. Autoritaire opvoedingsstijl 3. Verwaarlozende opvoedingsstijl 4. Overbezorgde opvoedingsstijl 5. Toegeeflijke opvoedingsstijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is seksualiteit volgens de tekst

A

Seksualiteit omvat alle gevoelens, gedachten, opvattingen, fantasieën, verlangens en gedragingen die seksueel getint zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe verloopt het perspectief nemen volgens Flavell

A

Geen perspectief nemen (4-6 jaar).
Verplaatsen in motief van ander (7-10 jaar).
Verplaatsen in perspectief nemen van ander (vanaf 11 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat betekent het pragmatische aspect van taal?

A

Het sociale en communicatieve gebruik van taal in context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de vroegkinderlijke vorm van prestatiemotivatie?

A

Competentie: de natuurlijke wil om grip te krijgen op de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het fonologische aspect van taal?

A

Het vermogen om klanken te onderscheiden en genuanceerd klankonderscheid te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat houdt het semantische aspect van taal in?

A

De betekenis van woorden en woordcombinaties begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat gebeurt er in het pre-operationele stadium (2-6 jaar)?

A

toename van symboolgebruik, fantasiespel, egocentrisme, centratie, en een statische manier van denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is geslachtsconstantie en wanneer ontstaat het?

A

Geslachtsconstantie is het inzicht dat geslacht biologisch bepaald is, en het ontstaat rond de leeftijd van 5 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de vier fasen van taalontwikkeling volgens Van Beemen?

A

Prelinguale periode (0-1 jaar), vroeglinguale periode (1-2,5 jaar), differentiatiefase (2,5-5 jaar), basisschoolperiode (5-12 jaar).

24
Q

Wat is norminternalisatie volgens Bandura?

A

Een geconditioneerde reactie waarbij een kind straf of afkeuring van ouders associeert met schuld- en angstgevoelens.

25
Q

Welke factoren maken straf effectiever bij kinderen

A

Straf onmiddellijk geven na vergrijp.
Zware straf is effectiever dan milde, maar extreem zware straf werkt averechts.
Consistentie van straf.
Relatie met iemand die een positieve band heeft met het kind.
Plausibele uitleg voorafgaand aan de straf.

26
Q

Wat zijn kenmerken van de vroeglinguale periode (1-2,5 jaar)?

A

Eerste woordjes, éénwoordzinnen, en woordcombinaties; rond 18 maanden begint een vocabulaire groeispurt.

27
Q

Wat zijn de vier gehechtheidsstijlen en hun kenmerken

A

Veilig gehecht (B): vertrouwend, gezonde relaties, laat zich troosten.
Onveilig vermijdend (A): vermijdend, weinig vertrouwen in anderen, emoties onderdrukken.
Onveilig ambivalent (C): vastklampend gedrag, problemen met zelfvertrouwen en intimiteit.
Gedesorganiseerd gehecht (D): tegenstrijdig, verzorger is bron van angst en bescherming.

28
Q

Wat gebeurt er in het sensomotorisch stadium (0-2 jaar)?

A

Denken door te handelen; ontwikkeling van objectpermanentie (besef dat objecten blijven bestaan) en representaties (indirecte imitatie).

29
Q

Hoe werkt het informatieverwerkingsmodel?

A

Informatie komt binnen via het sensorisch register, wordt gefilterd door aandacht, komt in het kortetermijngeheugen, en kan worden opgeslagen in langetermijngehuegen

30
Q

Hoe ontwikkelen kinderen emotionele herkenning en zelfregulatie

A

Baby’s (vanaf 6 maanden) kunnen emoties onderscheiden in stem, gezicht, houding.
Kleuters: imiteren emoties, spelen dramatische rollen.
Schoolkinderen/adolescenten: beter in emoties inschatten, praten over emoties, en beheersen emoties vanaf 10 jaar

31
Q

Welke factoren in de kinderopvang kunnen invloed hebben op gehechtheid?

A

Lage kwaliteit van opvang, meerdere opvangarrangementen, en meer dan 10 uur opvang per week.

32
Q

Wat is moraliteit?

A

Moraliteit is een verzameling principes of standaarden om onderscheid te maken tussen goed en slecht.

33
Q

Is voeding doorslaggevend bij het ontstaan van gehechtheid?

A

Nee, warmte en nabijheid zijn belangrijker dan voeding, zoals blijkt uit het experiment van Harlow.

34
Q

Wat zijn de noodzakelijke voorwaarden voor een goede taalontwikkeling?

A

Geen fysieke beperkingen (zoals goed gehoor), behoefte aan communicatie, en een taalrijke omgeving met doorlopende interactie en feedback

35
Q

Welke factoren beïnvloeden de sensitiviteit van een ouder

A

Opvoedingsverleden van de ouder en aangeboren eigenschappen van het kind, zoals vroeggeboorte, handicaps of moeilijk temperament.

36
Q

Wat zegt Piaget over taalontwikkeling?

A

Piaget legt de nadruk op het semantische aspect (betekenis) en stelt dat taalontwikkeling samenhangt met denkontwikkeling

37
Q

Hoe verloopt morele ontwikkeling volgens Piaget

A

Kleuters zien regels als absoluut en houden geen rekening met intentie.
Vanaf 7 jaar: behoefte aan logische samenhang in regels.
Oudere kinderen relativeren regels en houden rekening met intentie

38
Q

Wat gebeurt er in het concreet operationele stadium (6-12 jaar)?

A

Ontwikkeling van logisch denken, gebruik van mentale operaties, en het kunnen betrekken van meerdere aspecten bij een probleem.

39
Q

Wat zijn enkele kenmerken die alle kinderen ten goede komen op school?

A

Positieve verwachtingen, motivatie en competentie, en duidelijke lesorganisatie (orde, rust, begrijpelijke overdracht).

40
Q

Wat houdt het cognitieve ontwikkelingsmodel van Piaget in?

A

Het model beschrijft vier stadia van denkontwikkeling, waarin kinderen actief hun wereld onderzoeken en een eigen beeld van de werkelijkheid construeren.

41
Q

Welke factoren spelen een rol in agressieontwikkeling

A

Biologisch: overleving, rivaliteit, sociale hiërarchie.
Psychologisch: macht, aanzien, frustratie-uitlaatklep.
Omgeving: agressie als machtsmiddel, afhankelijk van straf/beloning, imitatie van gedrag in de omgeving.

42
Q

Wat is Chomsky’s theorie over taalontwikkeling?

A

Taal is een aangeboren mechanisme met een nadruk op het syntactische aspect (grammatica).

43
Q

Welke factoren verklaren prosociaal gedrag

A

Ethologie: empathie en medeleven.
Cognitief: moreel redeneren en perspectief nemen.
Leertheorie: beloning van prosociaal gedrag, imitatie, aanmoediging door opvoeders.

44
Q

Wat zijn de vier fasen van identiteitsvorming bij adolescenten?

A

Identiteitsverwarring: beïnvloedbaar door sterkere personen, negatief zelfbeeld, stuurloosheid.
Identiteitsblokkade: te snel ondoordachte keuzes in levensdoelen.
Experimenteren en identificeren: proefperiode, uitstel van definitieve keuzes.
Commitments: aangaan van duurzame verplichtingen en verbindingen.

45
Q

Wat is denken volgens van Beemen?

A

Denken is een verzamelnaam voor activiteiten waarbij we ons verstand gebruiken, zoals redeneren, problemen oplossen, onthouden, herinneren, organiseren, en ordenen.

46
Q

Denken volgens van Beemen

A

Een introverte activiteit, een mentaal proces waar geen zintuiglijke prikkel voor nodig is; ‘praten in jezelf’ (in taal, beelden, en andere vormen).

47
Q

Wat is de indeling van gehechtheidsontwikkeling volgens Bowlby

A

0-5 maanden: nog geen gehechtheid.
5-7 maanden: voorkeur voor vertrouwde opvoeders.
7-12 maanden: sterke voorkeur voor gehechtheidsfiguur. angst voor vreemde
1-4 jaar: afname van scheidingsangst.
Vanaf 4 jaar: onbewust intern hechtingsmodel.

48
Q

Wat is de belangrijkste factor voor een goede schoo

A

Een goede leraar is de belangrijkste factor voor succes op school. Andere factoren zoals groepsgrootte en financiële middelen zijn minder belangrijk.

49
Q

Hoe ontwikkelen sociale vaardigheden via spelactiviteiten bij kinderen?

A

Sociale ontwikkelingen verlopen via verschillende stadia van spel: toekijkend of solitair, parallel, associatief en coöperatief.

50
Q

Hoe verloopt de ontwikkeling van zelfbesef bij kinderen?

A

Waarneming van ruimte: baby’s gebruiken zichzelf als referentiepunt.
Zelf als veroorzaker: effect op omgeving door eigen handelen.
Visuele zelfherkenning: in spiegels of op foto’s.
Rol van taal: gebruik van eigen naam en het woord “ik”.
Zelfbeschrijving: uiterlijke kenmerken, voorkeuren, bezittingen, en activiteiten; gerelateerd aan cognitieve ontwikkeling.

51
Q

Wat kenmerkt de differentiatiefase (2,5-5 jaar)?

A

Ontwikkeling van woord- en zinsverbuigingen, een vocabulaire van ongeveer 1.200 woorden rond drieënhalf jaar, en pragmatisch taalgebruik.

52
Q

Welke bronnen kunnen agressie bij kinderen versterken?

A

Gezin, leeftijdgenoten, en media

53
Q

Wat gebeurt er in de prelinguale periode (0-1 jaar)?

A

andacht voor stemgeluiden, fonemen onderscheiden, vocaliseren, brabbelen, gebaren maken, en korte zinnen passief begrijpen.

54
Q

Wat is de maternal deprivation-hypothese van Bowlby?

A

Moederliefde is vitaal voor de psychische ontwikkeling van het kind; het geeft onder andere warmte en veiligheid.

55
Q

Wat is het syntactische aspect van taal?

A

Het gebruik van grammaticale regels en zinsstructuur

56
Q

Wat gebeurt er in het formeel operationele stadium (vanaf 12 jaar)?

A

Ontwikkeling van hypothetisch/deductief redeneren, abstractievermogen, en de mogelijkheid om abstract te denken.