onregelmatige ww voor de past simple Flashcards
1
Q
be- was / were
A
zijn- was/ waren
2
Q
bring - brought
A
Brengen- bracht
3
Q
come - came
A
komen - kwam
4
Q
catch - caught
A
vangen - ving
5
Q
drive - drove
A
rijden - reed
6
Q
eat - ate
A
eten - at
7
Q
fall - fell
A
vallen - viel
8
Q
feel - felt
A
voelen - voelde
9
Q
have - had
A
hebben - had
10
Q
hear - heard
A
horen- hoorde
11
Q
lose - lost
A
verliezen - verloor
12
Q
run - ran
A
rennen - rende
13
Q
see - saw
A
zien - zag
14
Q
sleep - slept
A
slapen - sliep
15
Q
shut - shut
A
sluiten - sloot
16
Q
take - took
A
nemen - nam
17
Q
throw - threw
A
gooien - gooide
18
Q
ceiling
A
plafond
19
Q
performer
A
artiest
20
Q
suddenly
A
plots
21
Q
terrifying
A
angstaanjagend
22
Q
draad
A
wire
23
Q
damp
A
vochtig
24
Q
fall ill - fell ill
A
ziek worden - werd ziek
25
fever
koorts
26
headache
hoofdpijn
27
recover
herstellen
28
shut down
sluiten sloot
29
waitress
serveerster
30
blow - blew
blazen - blies
31
frightened
bang
32
hurricane
orkaan
33
incredible
ongelooflijk
34
knock down
omgooien
35
mud
modder
36
run - ran
rennen - rende
37
awful
vreselijk
38
canal
gracht
39
excuse
smoes
40
feel sick - felt sick
misselijke zijn - was misselijk
41
phone
opbellen