Onregelmatige werkwoorden van heten tot krijgen Flashcards
1
Q
heten
A
heette, heetten, geheten (heb)
2
Q
houden
A
hield, hielden, gehouden (heb)
3
Q
kiezen
A
koos, kozen, gekozen (heb)
4
Q
kijken
A
keek, keken, gekeken (heb)
5
Q
klimmen
A
klom, klommen, geklommen (ben/heb)
6
Q
klinken
A
klonk, klonken, geklonken (heb)
7
Q
knijpen
A
kneep, knepen, geknepen (heb)
8
Q
komen
A
kwam, kwamen, gekomen (ben)
9
Q
kopen
A
kocht, kochten, gekocht (heb)
10
Q
krijgen
A
kreeg, kregen, gekregen (heb)