Onregelmatige verba (NL -->) Flashcards
BAKKEN
bakte – bakten / gebakken / cuire
BARSTEN
barstte – barstten / is gebarsten / éclater
BEDERVEN
bedierf – bedierven / heeft bedorven / gâter
BEDRIEGEN
bedroog – bedrogen / heeft bedrogen / tromper
BEGINNEN
begon - begonnen / begonnen / débuter
BEGRAVEN
begroef - begroeven / begraven / enterrer
BEGRIJPEN
begreep - begrepen / begrepen / comprendre
BEKIJKEN
bekeek - bekeken / bekeken / regarder
BERGEN
borg - borgen / geborgen / ranger
BESLUITEN
besloot - besloten / heeft besloten / décider
BEVELEN
beval - bevalen / heeft bevalen / ordonner
BEWEGEN
bewoog - bewogen / bewogen / bouger
BEZOEKEN
bezocht - bezochten / bezocht / visiter
BIDDEN
bad - baden / heeft gebeden / prier
BIEDEN
bod - geboden / heeft geboden / offrir
BIJTEN
beet - beten / heeft gebeten / mordre
BINDEN
bond - bonden / heeft gebonden / lier
BLAZEN
blies - bliezen / heeft geblazen / souffler
BLIJKEN
bleek - bleken / gebleken / sembler
BLIJVEN
bleef - bleven / gebleven / rester
BREKEN
brak - braken / gebroken / casser
BRENGEN
bracht - brachten / gebracht / apporter
BROUWEN
brouwde - brouwde / heeft grebrouwen / brasser