Onregelmatige Verba Flashcards
1
Q
beginnen = gaan doen
to begin
A
begon/begonnen
zijn begonnen
2
Q
begrijpen = snappen
to understand
A
begreep/begrepen
hebben begrepen
3
Q
bezoeken = opzoeken
to visit
A
bezocht/bezochten
hebben bezocht
4
Q
blijven = niet weggaan
to stay
A
bleef/bleven
zijn gebleven
5
Q
breken = kapotmaken
to break
A
brak/braken
hebben/zijn gebroken
6
Q
brengen = vervoeren
to bring
A
bracht/brachten
hebben gebracht
7
Q
denken = nadenken
to think
A
dacht/dachten
hebben gedacht
8
Q
doen = een handeling verrichten = functioneren
to do
A
deed/deden
hebben gedaan
9
Q
dragen
to wear
A
droeg/droegen
hebben gedragen
10
Q
drinken = een vloeistof die je kunt drinken
to drink
A
dronk/dronken
hebben gedronken