Onderdeel 4 Flashcards
1
Q
Verbaal
A
Met woorden
2
Q
Non verbaal
A
Lichaamstaal
3
Q
Incongruentie
A
Iemand zegt iets in woorden anders dan in z’n lichaamstaal
4
Q
Congruentie
A
De woorden komen overeen met de lichaamstaal
5
Q
Objectief
A
Je baseert je waarnemingen op feiten
6
Q
Subjectief
A
Je persoonlijke waarneming
7
Q
Interpreteren
A
Persoonlijke betekenis die je aangeeft naar wat je waarneemt