OM Flashcards

1
Q

Logistiek

A

Beheersing van alle goederenstromen, personen en data verkeer, nodig om een bedrijf te laten functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Operations Management

A

Beheersing van de activiteiten betrokken bij bereiken van doelen en verlenen van diensten en het bestuderen van de beste manier daarvan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Productie logistiek

A
  • Produceren op voorraad, zelfde type
  • Eindproduct voldoet aan kwaliteitseisen
  • Product eerder dan dat klanten aanbieden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Service logistiek

A
  • Klant onderdeel van proces
  • Veel variatie –> iedere klant is anders
  • Kwaliteit service
  • Kan niet op voorraad produceren, pas beginnen als klant aanbiedt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Unit, proces en netwerk

A

Afdeling (type activiteit)
Proces = reeks bewerkingen voor bepaalde service
Netwerk = combinatie van proces en unit
Netwerklogistiek = afstemming en samenwerkingen van processen en units

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

4 aspecten/manier waarop je naar unit kan kijken

A

Capaciteit en resources
Vraag naar zorg
Planning en scheduling
Prestant meting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Karakteristieken resources

A

Niet-gedeelde resources: specifiek voor 1 patiëntengroep (diabetes verpleegkundige)
Gedeelde resources: is voor hele brede groep (afdeling radiologie voor alle type patiënten) → ingewikkeld.

Leidende resource = maakt eigen planning (zelf bepalen hoe doen, hoe verdelen)
Volgende resource = krijgt vraag vanuit leidende en kan dus zelf geen plannign maken maar volgt planning → afhankelijk van andere afdelingen

Bottleneck (knelpunt) resource = kan wel of niet eigen planning maken maar heeft niet genoeg capaciteit → minder capaciteit dan je wil waardoor wachtlijst ontstaat → leidend en volgend moeten afstemmen

Continu beschikbaar resources = 24/7 beschikbaar (SEH, bedden in verpleegafdeling)
Niet-continu beschikbaar resources = niet altijd beschikbaar (huisarts, polikliniek)
Kan er ook tussenin zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Typering van capaciteit

A

Potentiële capaciteit = alles wat mogelijk zou zijn (24/7/52).
Beschikbare capaciteit = wat echt kan (50/5/8).
Bruikbare capaciteit = van beschikbare capaciteit gaat beetje af → capaciteit waarop we patiënten kunnen plannen → gebruik je voor maken van rooster.
Gebruikte capaciteit = capaciteit die daadwerkelijk gebruikt wordt (met lege gaten) → kamer in en uit.
Productief capaciteit = capaciteit die je daadwerkelijk gebruikt → set-up en tijd dat scan duurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kenmerken patientgroepen

A

Planbaarheid = weet je het van te voren (zondagochtend veel sportongelukken).
Aankomstpatronen = gedurende dag inlopen, ochtend en zelfde dag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Planningsniveaus

A

Strategische planning: juiste resources en voldoende capaciteit → planningshorizon van jaar en verder

Tactische planning = resources allocation: verdeling capaciteit over afdelingen, specialismes, patiëntengroepen → capaciteit die ik heb verdelen over patiëntengroepen (patiëntengroepen)

Operationele planning = resources scheduling toewijzing capaciteit aan patiënten (dag tot dag) → specifieke patiënten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Resources scheduling systemen

A

Afspraaksysteem: patiënt belt vraag om afspraak en krijgt plekje in agenda (weet wanneer terecht kan).

Wachtlijstsysteem: weten nog niet precies wanneer maar wordt op wachtlijst gezet en gebeld als u aan de beurt bent (weet niet hoelang iets duurt dus kan agenda niet vastleggen → eerst kijken naar prioriteiten en wat past daar efficiënt bij).

Inloopsysteem: kan gewoon binnenlopen, pakt nummertje, en bent aan de beurt → geen prioriteitsstelling. Werkt goed met dingen die kort duren (bloedafname).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Prestatie indicatoren

A

Patiënt gerelateerd = gericht op patiënt ervaringen
Organisatie gerelateerd =
Voorbeeld patiënt gerelateerd logistieke indicatoren: wachttijd, patiënttevredenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bezettingsgraad (= utilization)

A

Gebruikte capaciteit : bruikbare capaciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Keten

A

serie van bewerkingen die moeten worden uitgevoerd om een bepaald product of service te leveren waarbij meerdere organisaties betrokken zijn (over organisatie heen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ontkoppelpunt

A

Elke patiënt doorloopt dezelfde stappen tot het beslismoment (ontkoppelmoment) → keuze bepaald het traject: van standaardproces naar klantspecifiek proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Soorten ontkoppelpunten

A

Make to stock: standaardproduct op voorraad leggen (alleen levering is klantspecifiek) → paracetamol

Assemble to order: componenten op voorraad maken, samenstellen op klantspecifieke manier → baxterrol (standaard pillen samengesteld in zakjes)

Make to order: is ontworpen en bedacht maar maken aan hand van klantenorder → medicatie die apotheek zelf maakt (vanuit grondstoffen naar pil)

Engineer to order: klantspecifiek gemaakt → prothese

17
Q

Combinaties van bewerkingen/processen

A

Sequentieel = overgedragen naar ander proces (polikliniek → kliniek)
Parallel = hoofdbehandeling vraagt hulp aan ander (consult om te checken)
Team processen = samen verantwoordelijk (oncologie: operatie, bestraling, chemo)
Cyclisch = controlebezoeken (aantal keer per jaar zelfde specialisme bezoeken)

18
Q

Verschillende soorten wachttijd

A

Rij wachttijd = bent aan beurt is iedereen voor jou geweest is (rij, agenda)
Determinant: aantal loketten, spreekuren (aantal dienstverleners)

Perronwachttijd = maakt niet uit hoelaat je komt maar als het komt gaat iedereen mee (trein) → wachten tot service plaatsvindt
Determinant: frequentie van de service

Batch wachttijd = iets doen op moment dat batch vol is → wachten tot een batch vol is (knieoperatie als er 10 patiënten zijn want efficiënt)
Determinant: batch grootte

19
Q

Push en pull

A

Pushsysteem:
Elke stap plannen na afloop van de vorige stap.
Gericht op capaciteiten

Pullsysteem: ‘terug’plannen:
Kortere doorlooptijd
Betere prioriteitstelling

20
Q

Zorgpad

A

“complexe interventie om de gemeenschappelijke besluitvorming en organisatie van zorgprocessen te verwezenlijken voor een welbepaalde groep van patiënten gedurende een gedefinieerd tijdskader”

21
Q

Kenmerken werkwijze bij zorgpad

A

Coördinatie van het zorgproces door coördinatie van de rollen, en het bepalen van de volgorde van activiteiten
Gestandaardiseerde zorg → met vastlegging en evaluatie van afwijkingen
Gebaseerd op wetenschappelijke evidentie
Vastgelegd in toegankelijke documentatie → ondersteuning van de communicatie

22
Q

Doelen zorgpad

A

Verbeteren van de kwaliteit van zorg
Coördineren van zorg
Bevorderen van de patiëntveiligheid
Verbeteren van resultaten bij patiënten
Verhogen van de patiënttevredenheid
Optimaliseren van capaciteitsinzet

23
Q

7 fasen model (zorgpad ontwikkeling)

A

het 7 fasen model:
Screening
Projectmanagement
Diagnose en objectivering
Ontwikkeling
Implementatie
Evaluatie
Continue opvolging

24
Q

Check sheet

A

kwantificering van het probleem

25
Q

Visgraatdiagram

A

→ soort oorzaak gevolg diagram, probleem structureren

26
Q

Controle kaart

A

UCL (Bovengrens) = u + (3 * o)
LCL (Ondergrens) = u - (3*o)
Gemiddelde (u)
Standaarddev. (o)

27
Q

Paretodiagram

A

→ frequentiediagram met oorzaken, van groot n klein, zoeken naar grootste oorzaak.

28
Q

Scatterplot

A

relatie tussen 2 variabelen
Hangt samen met, maar geen oorzaak gevolg relatie

29
Q

Lean Management

A

Lean Management
Waarde (Value) - klantgericht
Waardeketen (Value chain) – verwijder verstoringen, dingen die geen waarde toevoegen weghalen
Flow - efficiënt georganiseerd
Pull - vanuit eindpunt terug plannen (vraaggestuurd)
Perfectie - continu verbeteren → iedereen erbij betrekken maar meer waarde toe te voegen (vanuit werkvloer)

30
Q

Reductie van verspilling (LM)

A

8 verspilling
defecten
beweging
voorraad
overprocessing
overproducing
talent
wachten
transport

31
Q

5s methoden (LM)

A

scheiden
schikken
schoonmaken
standaardiseren
standhouden

32
Q

5 why’s

A

Probleem –> waarom waarom waarom waarom waarom –> grondoorzaak

33
Q

Rapid improvement event

A

Voorbereiding –> workshop –> implementatie

Snel veranderen

34
Q

Omschakeltijd reductie

A

kijken naar stukje van proces → zorgen voor overlap want schoonmaak gebeurd bijvoorbeeld door andere dan voorbereiden waardoor proces sneller gaat.

35
Q

Stop-principe (Jidoka-Andon)

A

Iedereen kan zeggen op de werkvloer dat ze stoppen en probleem aangepakt wordt.

36
Q

Theory of Constraints (ToC)

A

Identificeer: vind de bottleneck of beperkende factor;
Exploiteer: benut de capaciteit van de bottleneck maximaal;
Pas andere activiteiten aan (subordinate): maak de rest van het systeem ondergeschikt aan de bottleneck;
Hef op (elevate): hef de bottleneck op;
Herhaal: keer terug naar de eerste stap.

37
Q

Drum-Buffer-Rope methode

A

ketenaansturing: pas andere activiteiten aan (subordinate): drum (bottleneck) geeft tempo aan met de rope. Hij houdt de snelle tegen. Buffer nodig omdat soms sneller en harder gaat dus niet tegen laten houden → ruimte voor maken

38
Q

Six Sigma

A

Projectmatig verbeteren → project idee, welk project gaan we uitvoeren

Define – wat gaan we doen? Duidelijk aan het plannen
Measure – welke invloedsfactoren zijn er, data verzamelen maar nog niks doen
Analyze – nog steeds aan het nadenken
Improve – echt iets doen (act en check)
Veel meer plannen dan dingen doen.