OEFENNNEN Flashcards

1
Q

hij is aan het rijden

A

sta guidando

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

jullie zijn aan het wachten

A

state aspettando

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

zij is muziek aan het luisteren

A

sta ascoltando musica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

jullie zijn aan het wandelen

A

state facendo una passeggiata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ik ben aan het zwemmen

A

sto nuotando

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zwemmen

A

nuotare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ik ben aan het leren voor mijn examen

A

sto studiando per il mio esame

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ik ben aan het lachen op een grap

A

sto ridendo per una battuta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ik ben aan het schrijven in mijn dagboek

A

sto scrivendo nel mio diario

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ik ben aan het schoonmaken

A

sto pulendo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wij bespreken een boek

A

stiamo discutendo un libro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

discussiëren / bespreken / overleggen

A

discutare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ik ben aan het zingen in de woonkamer

A

sto cantando nel soggiorno

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ik ben een liedje aan het zingen

A

sto cantando una canzone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ik heb gerend

A

ho corso

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ik heb gelezen

A

ho letto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ik heb een reis gemaakt

A

ho fatto un viaggio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ik heb een hond gezien

A

ho visto un cane

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ik heb gezien

A

ho visto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ik heb een vriend gebeld

A

ho chiamato un amico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

ik heb de deur open gemaakt

A

ho aperto la porta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ik heb geopend

A

ho aperto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

openen

A

aprire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

bellen

A

chiamare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
zij heeft een cadeau ontvangen
ha ricevuto un regalo
26
wij zijn moe geweest
siamo stati stanchi
27
ontvangen
ricevere
28
zij zijn op vakantie geweest
sono stati in vacanza
29
jullie zijn laat aangekomen
siete arrivati in ritardo
30
ik ben opgestaan
mi sono svegliato/a
31
ik ben vroeg opgestaan
mi sono svegliato/a presto
32
ik heb een nieuwe jas gekocht
ho comprato una giacca nuova
33
hij is naar school gegaan
e andato a scuola
34
zij zijn naar het strand geweest
sono andati/e alla spiaggia
35
ik heb een lange brief geschreven
ho scritto una lunga lettera
36
ze heeft geslapen in een hotel
lei ha dormito in un albergo
37
we zijn te laat aangekomen
sono arrivati in ritardo
38
we zijn in Italië gebleven
sono stata in Italia
39
zij gaan naar het strand
loro vanno alla spiaggia
40
hij woont bij zijn ouders
lui vive con i suoi genitori
41
wij zijn van nederland
noi siamo dall'Olanda
42
jullie praten over het boek
parlate del libro
43
tussen
tra
44
jullie zijn aan het wachten op de bus
loro stanno aspettando l'autobus
45
het cadeau is voor jou
Il regalo e per te
46
ik ga uit eten met mijn vrienden
Esco a mangiare con i miei amici
47
ik ga naar het park
vado al parco
48
wij wonen in een klein dorp
vivono in un piccolo paese
49
ik geef het boek aan de leraar
do il libro all'insegnante
50
we zitten aan tafel
mettiamo a tavola
51
jullie gaan naar een feest
voi andate a una festa
52
ik ben aan het denken over mijn toekomst
sto pensando al mio futuro
53
we gaan naar de universiteit
andiamo all'università
54
ik ben bij de dokter
e stato dal dottore
55
ik geef een cadeau aan mijn moeder
do un regalo a mia madre
56
ze gaan naar het theater
vanno al teatro
57
het boekt ligt op de tafel
il libro e messo a tavolo
58
zij geven bloemen aan de leraar
loro danno i fuori all'insegnante
59
ik ga naar een restaurant
vado in un ristorante
60
ik ben van Italië
sono dell'italia
61
Van (land)
di + articolo
62
zij gaan naar het huis van marco
vanno a casa di marco
63
het boek is op de tafel
il libro è sul tavolo
64
jij praat over een interessant onderwerp
parli di un argomento interessante
65
we reizen per trein
viaggiamo in treno
66
er is / er zijn
c'e / ci sono
67
tussen ons is een mooie vriendschap
Tra noi c'è una bella amicizia
68
hij is bij zijn grootouders
lui e dai suoi nonni
69
de bloemen zijn in de vaas
I fiori sono nel vaso
70
Ik werk voor een belangrijk project
lavoro per un progetto importante
71
ik ga naar de stad met mijn vrienden
vado in città con i miei amici
72
naar de stad
in città
73
het komt uit
viene da
74
Het vliegtuig komt uit spanje
l'aeroplano viene dalla Spagna
75
het boek is geschreven door een beroemde schrijver
il libro e stato scritto da uno scrittore famoso
76
hij blijft bij zijn broer
lui sta con tuo fratello
77
de sleutels liggen op de tafel
le chiavi sono messe sulla sedia
78
we reizen voor (het) werk
viaggiamo per lavoro
79
Tussen de bomen is er een bankje
tra gli alberi c'è una panchina
80
we praten over de vakantie
parliamo delle vacanze
81
de kat is in de doos
il gatto dorme nella scatola
82
Hij woont sinds 2 jaar in italie
vive da due anni in Italia
83
het boek ligt op de tafel in jouw appartement
il libro e sul tavolo nel tuo appartamento
84
je werkt als leraar
lavori come insegnante
85
je praat met je vrienden over de marathontraining
parli con gli amici del training per la maratona
86
mijn hardloopschoenen staan naast de deur
le mie scarpe da corsa sono accanto alla porta
87
je reist voor werk naar Nederland en belgium
viaggi per lavoro in Olanda e Belgio
88
De stad Cagliari ligt aan zee
La città di Cagliari è sul mare
89
aan zee
sul mare
90
jij schrijft een bericht aan je vriend in het nederlands
scrivi un messaggio a un amico in olandese
91
ik denk vaak aan mijn doelen voor de toekomst
penso spesso ai miei obiettivi per il futuro