Nouns Flashcards
1
Q
Vegetable
A
De groente
De groenten
2
Q
Clog
A
De klomp
De klompen
3
Q
Skirt
A
De rok
De rokken
4
Q
Hat
A
De hoed
De hoeden
5
Q
Soup
A
De soep
De soepen
6
Q
Clothes
A
De kleren
7
Q
Milk
A
De melk
8
Q
Newspaper
A
De krant
De kranten
9
Q
Apple
A
De appel
De appels
10
Q
Man
A
De man
De mannen
11
Q
Woman
A
De vrouw
De vrouwen
12
Q
Boy
A
De jongen
De jongens
13
Q
Rice
A
De rijst
14
Q
Pepper
A
De peper
15
Q
Pasta
A
De pasta
16
Q
Coffee
A
De koffie
De koffies
17
Q
Chicken
A
De kip
De kippen
18
Q
Banana
A
De banaan
De bananen
19
Q
Sandwich
A
De boterham
De boterhammen
20
Q
Bear
A
De beer
De beren
21
Q
Crab
A
De krab
De krabs
22
Q
Pants
A
De broek
De broeken
23
Q
Coat
A
De jas
De jassen
24
Q
Shoe
A
De shoen
De shoenen
25
Q
Turtle
A
De schildpad
De schildpadden
26
Q
Spider
A
De spin
De spinnen