Nog leren Flashcards

1
Q

Hoe werkt model Rosen et al. (2019)

A

Kijk aantekeningen begrippen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is normale zwangerschapsduur?

A

37-42 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer is baby late preterm?

A

35-36 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer is baby moderately preterm?

A

32-34 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer is baby very preterm?

A

28-31 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fetal programming processen

A

Proces van aanpassing van de foetus aan de neurobiologische omstandigheden in baarmoeder -> HPA-feedbacksysteem -> stressreacties en groei kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Language Acquisition Device

A

Grammatica is universeel; deel van taalvaardigheden aangeboren. Omgeving van belang, maar basis is aangeboren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Embodied cognition

A

Onze cognitieve functies en kennis voortkomen uit onze interactie met de fysieke wereld en dat ze ingebed zijn in onze lichamelijke ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Tussenpersoons hypothese (Salo et al., 2018; spiegelneuronen)

A

Begrijpen acties (handelingen) -> begrijpen communicatieve gebaren -> begrijpen gesproken taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Direct-matching hypothese

A

Interne representatie van waargenomen acties -> ondersteund door activering van één-op-één overlappend systeem met eigen acties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ideomotorische theorie

A

Ander persoon zelfde of vergelijkbare handeling uitvoeren -> motorische programma van die handeling ingeschakeld -> activeert effectrepresentatie -> vergemakkelijkt anticiperend gedrag dat relevant is voor effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Spiegelsysteemhypothese

A

spiegelneuronensysteem basis voor verband tussen begrijpen handelingen, gebaren en taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Theory of Mind (ToM)

A

Model om te verklaren dat mensen in staat zijn zichzelf en anderen te begrijpen in termen van intenties, opvattingen en perspectief in termen van expliciet redeneren (anders dan spiegelneuronen; directe waarneming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Centrale coherentie

A

De tendens om informatie te clusteren naar betekenis en vorm tot een globaal geheel ten koste van aandacht voor details en oppervlakkige kenmerken (zwak bij ASS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gebroken spiegelhypothese

A

Hele netwerk is verstoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

EP-M hypothese

A

Relatie MTG-IFG (handelingsplanning) is verstoord; nabootsen van niet-doelgericht gedrag is niet mogelijk
E = leren van de effecten van
M = exact nadoen van gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

STORM hypothese

A

Top-down controle van spiegelneuronensysteem is verstoord; PFC verstoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hypothese Barker

A

Foetussen passen zich aan aan de omgeving die ze verwachten binnen te gaan -> mismatch tussen verwachtingen en realiteit kan schadelijk zijn -> voorspellende adaptieve reacties resulteren in latere stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Orienting network

A

Selectieve aandacht = scannen omgevingen en richten van de aandacht op een bepaalde stimulus en negeren van een andere stimuli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Alerting network

A

Volgehouden aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Executive attention network

A

Aandachtcontrole of executieve functies = selecteren en switchen, onderdrukken en oplossen van responsconflicten; managen van de aandacht; rond 9 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Werkgeheugen

A

Capaciteit informatie voor enige tijd vast te houden, zodat met deze informatie actieve bewerkingen uitgevoerd kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Zelfregulering

A

Vermogen om controle te houden over onze emoties, gedrag en cognities -> zodat we in staat zijn doelen te bereiken en ons aan te passen aan veranderde omstandigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

34 weken geboren

A

De hersenen zijn slechts 65% van het gewicht van de hersenen van een op tijd geboren kind (37-42 weken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waar zorgen plotselinge positieve ervaringen voor bij lagere SES?

A

Voorkomen van te vroege rijping en verlengen periodes van grote plasiticiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Neurodevelopmental
impairment (NDI)

A

Een ernstige beperking in een of
meerdere functies, zoals cognitief (bv verstandelijke beperking), sensorisch (bv blind of doof) en motorisch (bv cerebrale parase).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar is een hoger beroep en opleiding (onderdeel van SES) aan gerelateerd?

A

Groter volume 3 en 4 van de kwabben (frontaalkwab, pariëtale kwab, temporale kwab) en kleiner volume occipitaal kwab.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waar is een hoger opleiding (onderdeel van SES) aan gerelateerd?

A

Meer witte stof en minder grijze stof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Sedentair gedrag

A

Lang stilzitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke functies ondersteund door witte stof met SES?

A

Uitvoerende functies, taal en lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Experience-expectant plasticity

A

Neurale circuits die sensorische informatie verwerken worden gevormd door specifieke omgevingsinputs tijdens gevoelige periodes in de vroege ontwikkeling -> hierdoor verwachtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Experience-dependent plasticity

A

Mechanismen in de hersenen die worden gevormd door individuele unieke ervaringen en omgevingsinvloeden; lange termijngeheugen en blootstelling aan thuisprikkels; PFC connectie veranderde omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Neonatale periode

A

Periode dat kind te vroeg is geboren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

PFAS

A

Door de mens gemaakte stoffen die een risico vormen voor de gezondheid van mensen en dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat wordt aanbevolen als er vermoedens zijn van blootstelling aan
neurotoxische stoffen tijdens de zwangerschap?

A

Neuropsychologische diagnostiek uitvoeren bij het kind

36
Q

Welke factor kan bijdragen aan blijvende veranderingen in de hersenen en autonome ontwikkeling van te vroeg geboren kinderen?

A

Hersenrijping buiten het baarmoedermilieu en scheiding van de ouders.

37
Q

Wat is een bevinding van cross-sectionele studies die premature en voldragen personen vergelijken?

A

Te vroeg geboren kinderen vertonen verminderde corticale gyrificatie en veranderingen in netwerkconnectiviteit.

38
Q

Welk stadium van de zwangerschap is het meest kwetsbaar voor prenatale blootstelling aan neurotoxische stoffen?

A

Eerste trimester

39
Q

Wat kunnen gevolgen zijn van prenatale blootstelling aan marihuana hebben op het kind?

A

Depressieve klachten en lees- en spellingsproblemen

40
Q

Wat kunnen gevolgen zijn van prenatale blootstelling aan lood hebben op het kind?

A

Lagere IQ-scores, moeilijkheden met executieve functies en gedragsproblemen

41
Q

Wat is een kritiekpunt op de theorie van embodiment?

A

Het biedt vage voorspellingen en is moeilijk te testen

42
Q

Wat is predictive-processing (PP)-perspectief?

A

Het vermogen om voorspellingen te optimaliseren over hoe iemands eigen gedrag proprioceptieve ervaringen zal beïnvloeden en hoe sociale en fysieke entiteiten in de buitenwereld zich gedragen

43
Q

Compatormodel

A

Bij oriënteren op een stimulus vergelijkt kind de sensorische informatie met bestaande representatie -> stimulus wijkt af van bestaande representatie -> verhoogde aandacht en vorming of update van neuronale voorstelling van stimulus

44
Q

Waarom proberen baby’s actief hun onzekerheden te verminderen volgens het artikel?

A

Om hun voorspellende modellen aan te passen aan nieuwe objecten

45
Q

Wat is de relatie tussen intentie en betekenis bij het leren van taal?

A

Het begrip van intentie helpt baby’s bij het begrijpen van de betekenis van communicatieve symbolen

46
Q

Intentie (taalontwikkeling)

A

Vermogen van een kind om zijn of haar bedoelingen te communiceren en te begrijpen, evenals om de intenties van anderen te herkennen en te interpreteren.

47
Q

Welk subtype van autisme is het meest voorkomend?

A

PDD-NOS

48
Q

Ontogenetische aanpassing

A

Een breed scala aan aanpassingsprocessen die kunnen leiden tot een neurotypisch gedragsfenotype

49
Q

Welke hersenstructuur is vaak vergroot bij autistische individuen?

A

Hersenkwabben en hersenventrikels

50
Q

Welke kinderen zijn het kwetsbaarst voor een kwalitatief lage relatie met pedagogisch medewerkers ?

A

Kinderen met veel temperament

51
Q

Wat is een mogelijke reden voor convergentie van vaardigheden tussen ECE-deelnemers en niet-deelnemers?

A

Verschillen in post-ECE-schoolervaringen

52
Q

Wat suggereert het onderzochte overzicht over de effectiviteit van Tier 2 SEL-programma’s?

A

Tier 2 SEL-programma’s kunnen een veelbelovende aanpak zijn voor vroege interventie bij kinderen met sociale, emotionele of gedragsproblemen.

53
Q

Mogelijke gevolgen goede zelfregulatie in kindertijd?

A

Betere schoolprestaties, sociaal functioneren en gezondheid

54
Q

Wat wordt bedoeld met “disengagement” in de ontwikkeling van aandacht bij baby’s?

A

Het vermogen van de baby om de aandacht los te maken van een interessante stimulus.

55
Q

Welk hersengebied is betrokken bij het werkgeheugen?

A

Dorsolateral prefrontal cortex (DLPFC) en pariëtale gebieden

56
Q

Welk hersengebied is betrokken bij conflictmonitoring en het detecteren van fouten in inhibitietaken?

A

Anterior cingulate cortex (ACC)

57
Q

Op welke leeftijd is de ontwikkeling van shifting meestal op volwassen niveau?

A

15 jaar

58
Q

Welke hersengebieden zijn betrokken bij de ontwikkeling van
werkgeheugen?

A

Laterale PFC, Frontale cortex en pariëtale cortex.

59
Q

Welke hersengebieden spelen een belangrijke rol bij set shifting?

A

Laterale PFC en inferieure frontale overgang (IFJ)

60
Q

Reactiviteit

A

De reactie van een individu op een stimulusverandering of wijziging in de omgeving; hangt samen met temperament

61
Q

Wanneer begint het vermogen om conflicten op te lossen en toont longitudinale stabiliteit in cognitieve flexibiliteit?

A

Na tweede verjaardag

62
Q

Welke mechanismen zijn bepalend voor de uitkomsten bij SES -> hersenstructuur & ontwikkeling (gedrag & leren)?

A

Stress en cognitieve/talige stimulering

63
Q

Waardoor leid een lage SES-omgeving tot slechte ontwikkeling van EF?

A

De omgeving is voor kinderen uit laag SES-gezinnen meer chaotisch, gedesorganiseerd en weinig stabiel (gebrek aan structuur, routines en regels)

64
Q

Door welke 3 mechanismen versnelt chronische stress de rijping?

A
  1. Vaker beroep op stresssysteem zorgt voor snellere rijping van dit systeem.
  2. Stress vergroot cortisolniveaus en allostische lading.
  3. Developmental support hypothesis
65
Q

Waar heeft lang beeldschermgebruik invloed op in hersenen?

A

Slechte witte stof integriteit (belangrijk voor snelle informatieoverdracht) -> lagere scores taal, lezen en executieve functies

66
Q

Gevolgen roken?

A

Lager geboortegewicht, minder goed ontwikkeld brein, kortere zwangerschapsduur, minder slapen
Roken vader -> ADHD

67
Q

Gevolgen alcohol?

A

FASD; executieve functies, gezicht vervorming, problemen later te zien (gedragsproblemen)

68
Q

Gevolgen drugs?

A

NAS; centrale zenuwstelsel, maag-darm kanaal, ademhalingsproblemen (tachypneu), autonome zenuwstelsel en cognitieve ontwikkeling

69
Q

Gevolgen matig te vroeg geboren kinderen?

A
  • Wegen minder
  • 18 maanden lager in aandacht
  • 24 maanden slechter taalbegrip (opleiding moeder van belang)
  • 6 jaar lagere informatieverwerkingssnelheid
  • Internaliserende klachten
70
Q

Wat gebeurt er in 1st semester prenataal?

A

Neuronen ontwikkeling en multiply

71
Q

Wat gebeurt er in 2nd semester prenataal?

A

Neuronen migratie en vertakkingenvorming

72
Q

Wat gebeurt er in 3th semester prenataal?

A

Ontwikkeling stresssysteem, pruning (apoptose), myelanisatie en reorganiseren synapsen

73
Q

Wat is van belang bij taalaanbod?

A

Kwantiteit en kwaliteit (verschillende sprekers)
Child Directed Speech
SES
Fysieke omgeving = hoort woorden die in omgeving zijn

74
Q

Hoe beïnvloed motoriek taalontwikkeling direct?

A

Recht op zitten beter ademhalen -> beter klanken produceren

75
Q

Hoe is aandacht embodied?

A

Als objecten benoemd worden op het moment dat kind er zelf mee bezig is dan vergroot dit de kans dat kind object ook daadwerkelijk leert

76
Q

Wat beïnvloedt signaal/ruis-verhouding?

A

Verwerking van informatie met een fijne (gedetailleerde) tijd-ruimtelijke structuur

77
Q

Effortful control

A

Lage niveau EF; doelbewuste controle van gedrag en aandacht; dominante reactie onderdrukken ten behoeve van minder dominante maar betere reactie (eerste jaren met ouders externe regulatoren)

78
Q

Executive control

A

Vaardigheden die gebruikt worden als we in een situatie komen waarin onze routines en automatisme ontoereikend zijn.

79
Q

Hoe verloopt ontwikkeling EF?

A

9 maanden: eenvoudige EF (korte termijn geheugen en inhibitie)
3-5 jaar: sterkste ontwikkeling EF; betere zelfcontrole en cognitieve flexibiliteit
5 jaar: werkgeheugen en planning
12-13 jaar: volwassen niveau

80
Q

Wat is verschil inhibitie en shifting?

A

Inhibitie: één respons onderdrukken
Shifting: tussen meerdere regels switchen

81
Q

Epigenetica

A

Veranderingen genexpressie veroorzaakt door andere biologische mechanismen

82
Q

Impurity problem (Hendry et al., 2016)

A

EF niet zuiver te meten door één taak, hangt af van andere cognitieve taken; EF reguleren namelijk ook andere cognitieve functies

83
Q

Parallel Distributed Processing en Dynamic Field theory

A

Zuigeling moet vaardigheid goed ontwikkeld hebben -> voor creëren sterk geheugenspoor voor die vaardigheid; inhibitoire controle in responsverschuivende taken is een gedragsproduct van werkgeheugen.

84
Q

Redundantie (vorm van adaptatie autisme)

A

Bestaan van dubbele functies of neurale systemen die compenseren voor het verlies van een andere

85
Q

Niche-constructie (vorm van adaptatie autisme)

A

Individuen selecteren en construeren een omgeving die het best past bij verwerkingsstijl van eigen individuele brein.

86
Q

Brain-mapping

A

Technieken gebaseerd op in kaart brengen van grootheden of eigenschappen op ruimtelijke representaties van hersenen -> kaarten

87
Q

Via welke twee paden kunnen interacties verzorgers invloed hebben op PFC?

A
  1. Attention Regulation Pathway; minder interactie -> minder begeleiding reguleren aandacht -> minder ervaring competitie sensorische inputs voor aandacht die opgelost moeten worden -> beperkte feed-forward informatie van ventrale visuele stroom naar PFC.
  2. Linguistic pathway; taal leren -> vergemakkelijkt objectherkenning en semantische (begrippen) kennis -> PFC oplossen conflicten en uitvoeren -> executieve functies