nl h? Flashcards

1
Q

egoïstisch

A

zelfzuchtig ,alleen aan jezelf denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

geen blad voor de mond nemen

A

je eerlijke mening geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de lectuur

A

alles wat gelezen kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het rolmodel

A

iemand met een voorbeeldfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

schijnheilig

A

als iemand zich braver en eerlijker voordoek dan dat die is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vleien

A

complimenten geven die niet altijd gemeend zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

voorbeeldig

A

braaf, keurig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

voorschotelen

A

aanbieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vormend

A

iets dat belangrijk is voor iemands ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de wildebras

A

levendig, wild kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

accepteren

A

ermee akkoord gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

afschilderen

A

iemand op een bepaalde manier beschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bijdehand

A

slim en snel reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

lak hebben aan iets

A

het zich niet aantrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

onuitputtelijk

A

eindeloos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

pedagogisch

A

opvoedkundig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het scala

A

een groot aantal

18
Q

universeel

A

algemeen geldend

19
Q

verstommen

A

sprakeloos worden

20
Q

vooruitstrevend

A

als je streeft naar vernieuwing

21
Q

goedgemutst zijn

A

een goed humeur hebben

21
Q

aan de lopende band

A

aan een stuk door

22
Q

onfatsoenlijk

A

niet netjes

22
Q

de criticus

A

iemand die iets beoordeeld vaak negatief

22
Q

sympatiek

A

aardig, vriendelijk

22
Q

rechtbreien

A

rechtzetten, herstellen

23
Q

de navolger

A

iemand die iets doet naar voorbeeld van een ander

23
Q

de propaganda

A

reclame voor ideeën met als doel gedragsverandering

24
Q

tot inkeer komen

A

anders doen/denken omdat je beseft dat je fout deed/dacht

25
Q

veel stof doen opwaaien

A

opschudding veroorzaken

26
Q

argeloos

A

niet bewust van gevaar

27
Q

de epiloog

A

naawoord

28
Q

geforceerd

A

gemaakt, nep

29
Q

gegarandeerd

A

zeker, beslist

30
Q

iemand op het verkeerde been zetten

A

ergens een verkeerde indruk van geven

31
Q

het motief

A

reden waarom iemand iets doet

32
Q

onderscheppen

A

iemand op zijn weg tegenhouden

33
Q

schichtig

A

bang, schrikachtig

34
Q

het semester

A

periode van 6 maanden, een halfjaar

35
Q

weergalmen

A

herhaling van een klank bij terugkaatsen van het geluid