NL-FR9 - Vocabulaire de l'actualité Flashcards
1
Q
een brand
A
un incendie
2
Q
onderhandelen
A
négocier
3
Q
overlijden
A
décéder
4
Q
een akkoord, een overeenstemming
A
un accord
5
Q
weigeren, afwijzen
A
refuser
6
Q
uitstellen
A
reporter
7
Q
de verkiezingen
A
les élections
8
Q
stemmen
A
voter
9
Q
een stem
A
un vote
10
Q
de regering
A
le gouvernement
11
Q
een slachtoffer
A
une victime
12
Q
volgens
A
selon
13
Q
een wet
A
une loi
14
Q
het Verenigd Koninkrijk
A
le Royaume-Uni
15
Q
de Europese Unie
A
l’Union européenne
16
Q
beschuldigen
A
accuser
17
Q
verantwoordelijk
A
responsable
18
Q
een vuurwapen
A
une arme à feu
19
Q
een geweer
A
un fusil
20
Q
schieten
A
tirer