NL-FR (test 1) Flashcards
1
Q
aanhouden
A
ajourner (= uitstellen, langer aanhouden)
2
Q
de aanleg
A
l’instance (= plaats waar de zaak eerst w behandeld)
3
Q
advocatenkantoor
A
l’association d’avocats
4
Q
het afschrift
A
la copie d’expédition
5
Q
de ambtenaar
A
l’officier
6
Q
de rechtbank
A
le tribunal
7
Q
het arbitraal beding (=overeenkomst)
A
la cause compromissoire
8
Q
bedrog
A
le dol
9
Q
bekentenis
A
l’aveu
10
Q
bemiddeling
A
médiation
11
Q
het gerechtshof
A
la cour de … (pe.: la cour de justice benelux)
12
Q
beslag onder derden
A
la saisie-arret
13
Q
beraad
A
déliberation (denk aan delibereren)
14
Q
de bloedverwantsschap
A
le lien parenté
15
Q
de boedel (= het geheel van iemands roerende g
A
le patrimoine/ la masse