nl Flashcards

1
Q

schematiseren

A

omzetten in een schema

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de
initiatiefnemer

A

iemand die de eerste stap zet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de rivaliteit

A

competitiedrang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

interpreteren

A

opvatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

in iemands kielzog

A

in navolging van iemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

tevergeefs

A

zonder resultaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ingenieus

A

vindingrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verstrooid

A

de aandacht niet bij het onderwerp hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

berispen

A

streng aanspreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de colonne

A

aneengesloten rij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hyper

A

heel erg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de conventie

A

regel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de fez

A

hoofddeksel in Griekenland en Turkije

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

pienter

A

slim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de memoires

A

opgeslagen herinneringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de krachtpatser

A

iemand met grote spierkracht

17
Q

vrijgevochten

A

onafhankelijk

18
Q

prangend

A

drukkend

19
Q

metamorfose

A

verandering

20
Q

Analyseren

A

ontleden

21
Q

instrueren

A

zeggen wat iemand moet doen

22
Q

archaïsch

A

ouderwets

23
Q

betrekking hebben op

A

te maken hebben met

24
Q

complex

A

moeilijk

25
Q

het gewas

A

plant

26
Q

de babe

A

jonge aantrekkelijke vrouw

27
Q

de essentie

A

het belangrijkste

28
Q

de parade

A

feestelijke optocht

29
Q

tragisch

A

negatief

30
Q

de luifel

A

afdak tegen zon of regen

31
Q

de kiel

A

lange vest

32
Q

vergen

A

vragen

33
Q

koelbloedig

A

kalm

34
Q

de roddeltante

A

iemand die negatieve dingen over anderen vertelt

35
Q

de wijsneus

A

iemand die denkt alles te weten

36
Q

uniform

A

gelijk