neurologie toetsvragen Flashcards

1
Q

waar vind je broca

A

in de motorische cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waar past een hoge waarde van leucocyten in een lumbaalpunctie bij

A

bacteriele meningitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke klachten krijg je bij een eerste motorneuron stoornis

A

parese
hypertonie
hyperreflexie
buikhuidreflex die afwezig is
babinski voetzoolreflex
normale spiermassa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke klachten heb je bij een tweede motorneuron stoornis

A

parese
hypotonie
hyporeflexie
aanwezige buikhuidreflex
plantairflexie
forse atrofie spiermassa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welk metaboliet is het meest belangrijk om een echte bloeding te onderscheiden van een traumatische LP

A

bilirubine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat kan wijzen op overmatig alcoholgebruik in het CSF

A

asialo transferinne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke hersenzenuwen komen uit het mesencephalon

A

N. III en N. IV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke hersenzenuwen komen uit het pons

A

N. V, N. VI, N. VII en N. VIII

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke hersenzenuwen komen uit de medulla oblongata

A

N. IX, N. X, N. XI en N. XII

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

via welke hersenstructuur gaat de corneareflex

A

via N. V en VII dus het pons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

via welke hersenstructuur gaat de pupilreactie

A

N. II en N. III dus via mesencepahlon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

via welke hersenstructuur gaat de oculocephaal reflex

A

N. VIII, N. VI en N.III dus pons en medulla oblongata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

via welke hersenstructuur gaat de hoestreflex

A

N. X en N.XII dus medulla oblongata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

messteek orbita rechts, volledig blind en gestoorde oogbewegingen, hoe zit en de directe en indirecte pupilreflex

A

direct: rechts aangedaan
indirect: links en rechts aangedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bij welke ziekte past chorea

A

huntington

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe behandel je agitatie bij alcoholabusus

A

benzodiazepine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat mag je niet geven bij een wernicke encephalopathie

A

glucose, pas geven nadat je thiamine hebt gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

welke hersenzenuw doet de smaak van de tong

A

N. facialis (N. VIII) eerste 2/3 van de tong
N. glossopharyngeus (N.IX) achterste 1/3 tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

welke zenuw doet opponeren duim

A

n. medianus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

welke zenuw doet het spreiden van de vingers

A

n. ulnaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

EMV score

A

Eyes
1. niet
2. pijnprikkel
3. aanspreken
4. spontaan
Motorisch
1. geen reactie
2. strekt
3. buigt
4. terug trekken
5. lokaliseert
6. opdrachten
Verbaal
1. geen
2. geluiden
3. woorden
4. zinnen, verward
5. normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

thv welk wervellichaam zit de navel

A

TH10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

thv welk wervellichaam zit de tepel

A

TH4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

thv welk wervellichaam zit de knie

A

L4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

thv welk wervellichaam zit het onderbeen

A

L5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

thv welk wervellichaam zit de kuit

A

S1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

thv welk wervellichaam zit de duim

A

C6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

verticaal dubbelzien naar rechtsonder, bij afdekken rechter oog valt bovenste beeld weg. Welke spier is aangedaan als het rechter oog het probleem is en welke als het linker oog het probleem is

A

rechteroogprobleem: m. rectus inferior (trekt naar slaap en beneden)
linker: m. obliquus superior (richting neus en beneden)
ezelsbrug = uitgevallen spier trekt aan het beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

bij uitval van welke zenuw past het beeld dat de pt dubbelzien probeert te corrigeren door het hoofd gekanteld te houden

A

n. trochlearis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

behandeling bacteriele meningitis

A

dexamethason
amoxi
cefta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

behandeling encephalitis

A

aciclovir IV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

welke zenuw zorgt voor sensibiliteit naast het oor

A

n. trigeminus via de ramus mandibularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Pt heeft een radiculair syndroom op L5, als dit veroorzaakt wordt door een paramediane discusherniatie op welk niveau moet dit dan zitten

A

L4-L5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Pt heeft een radiculair syndroom op L5, als dit veroorzaakt wordt door een laterale discusherniatie op welk niveau moet dit dan zitten

A

L5-s1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

hoe lang duren aanvallen bij clusterhoofdpijn

A

15-180 min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

bij welke aandoening met hoofdpijn zie je ipsilaterale autonome verschijnselen

A

clusterhoofdpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

behandeling clusterhoofdpijn

A

hyperbaar zuurstof of sumatriptan subcutaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

waar lokaliseert MS zich

A

in het CZS, op de myeline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

hoe noem je halfzijdige verlamming na een epileptische aanval

A

todds parese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Met welke ziekte is LEMS geassocieerd

A

longcarcinoom (SCLC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

een pt is gestoken met een mes in zijn rug thv T10, er is halfzijdige uitval van het myelum met een paralyse aan het rechterbeen. WElke sensibiliteitsuitval past hierbij

A

uitval bewegingszin rechts en pijnzin links

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is het gevolg van een laesie aan het myelum

A

ipsilateraal (aan dezelfde kant) krachtverlies, hyperreflexie en verminderde gnostische sensibiliteit
contralateraal verminderde pijnsensatie (vitaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

wat is de meest voorkomende benigne intracraniele tumor

A

intracranieel meningeoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

waar gaat een menigeoom vanuit

A

dura matter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Meest voorkomende kwadaardige hersentumor

A

glioom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

welke deliermedicatie is gecontraindiceerd bij parkison

A

haloperidol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

welke twee arterieen verbinden de a. communicans posterior

A

ACP en carotis interna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

waardoor wordt bij ouderen een bloeding bij de basale kernen meestal veroorzaakt

A

langdurige hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

trias symptomen wernicke encefalopathie

A

ataxie
oogbewegingsstoornissen
verminderd bewustzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

een looppatroon met een breed gangspoor en onregelmatig ritme kan passen bij

A

cerebellaire ataxie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

een pt presenteert zich met sinds twee weken bestaande duizeligheidsaanvallen van ongeveer een halve minuut, welk ontstaan bij bewegingen van het hoofd. Geen gehoroverlies. Welke diagnose

A

BPPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

PT welk vanacht wakker is geworden met hevige pijn achter het linker oog waarbij hij niet slit kon blijven liggen. Oog nat en tranend, na 60 min hield het op. Diagnose?

A

clusterhoofdpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

waar kruist het eerste motor neuron van het motorische systeem

A

alles: medulla oblongata
behalve gezicht: pons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Bells palsy

A

n. facialis probleem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

hoe kan je een perifeer en een centraal probleem van de motoriek van het gezicht van elkaar onderscheiden

A

centraal: oog kan sluiten
perifeer: oog kan niet meer sluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Waar bevindt de gnostische streng zich in het ruggenmerg

A

achterstreng (fasiculus cuneatis/graillis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

waar kruist gnostisch over

A

in de medulla oblongata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

waar kruist vitaal over

A

spinaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

waar bevindt de vitale streng zich in het ruggenmerg

A

voorstreng

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q
A

Oranje = achterstreng (gnostisch)
blauw = voorstreng (vitaal)
groen = piramidebaan (motorisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Brown sequard syndroom

A

een helft van het ruggenmerg is uitgevallen. Hierdoor krijg je:
M: ipsilaterale uitval
v: contralaterale uitval
G: ipsilaterale uitval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

waarvan krijg je uitval bij een a. spinalis posterior bloeding

A

gnostisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

waarvan krijg je utival bij een a. spinalis anterior

A

pyramidebaan en vitaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

wat doet het gnostische systeem

A

fijne tast
vibratie
proprioceptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

wat doet het vitale systeem

A

grove tast
pijn
temperatuurszin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Meyersloop

A

deel van de visuele zenuwbanen dat naar temporaal loopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Barumsloop

A

deel van de visuele zenuwbanen dat naar parietaal loopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

wat voor uitval krijg je bij n laesie van de n. opticus

A

monoculaire uitval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

wat voor uitval krijg je bij een laesie van het chiasma opticum

A

voleldig: uitval beide ogen geheel
mediane deel: bitemporale hemianopsie (hypofyse tumor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

wat voor uitval krijg je bij een laesie van de tractus opticus

A

homonieme hemianopsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

wat voor uitval krijg je bij een laesie van de radiatio optica

A

kwadrantanopsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

wat voor uitval krijg je bij een laesie van de visuele schors

A

homonieme hemianopsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

welke drie structuren zijn van belang voor wakker zijn

A

formatio reticulris (loopt van medulla oblongata tot mesencephalon)
de cortex
verbindende banen tussen hersenstam en cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

infratenoriele laesie

A

beschadigde formatio reticularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

supratentoriele laesie

A

verschoven hersencortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Wanneer kan je hersenstamdood vaststellen

A

onherstelbare structurele beschadiging
uitgesloten onderkoeling, intox, metabole stoornis
gevonden oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

welke dingen test je bij het LO voor vaststellen hersendood

A

pijnprikkels
hersenstamreflexen
lichtstijfheid pupillen
cornea, oculocefale, oculovestibulaire, hoest reflex
spontane ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

waar gebruik je een blanko CT hersenen voor

A

traumatische intracraniele bloedingen en ossaal letsel afbeelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Welke drie vliezen omvatten de hersenen

A

Pia matter (binnen)
arachnoid matter
dura matter (buiten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

epidurale ruimte

A

tussen bot en dura in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

subdurale ruimte

A

tussen dura en arachnoid in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

subarachnoidale ruimte

A

tussen arachnoid en pia in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

epiduraal hematoom

A

in de epidurale ruimte, vaak arteriele bloeding en lensvormig
uit de a. meningea media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

subduraal hematoom

A

in de subdurale ruimte, vaak veneus en halvemaanvormig
indien chronisch dan donkerder van kleur, acuut dan wat witter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

subarachnoidaal hematoom

A

in de arahcnoidale ruimte, wijdverspreid. Vaak trauma of aneurysma. Meestal a. cerebri anterior aangedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

op welke hoogte gebeurd een lumbaalpunctie

A

L3-L4 of L4-L5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

verschil tussen een herseninfarct en een TIA

A

tia <24 uur verschijnselen
herseninfarct >24 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

contra indicaties voor IV trombolyse

A

stolling: gebruik antistolling, lage trombos of stollingsstoornis
tijd >4.5-9 uur
kliniek: gewoon een andere oorzaak dan trombose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

behandeling herseninfarct

A

IV trombolyse of trombectomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

behandeling hersenbloeding

A

couperen antistolling, craniotomie, IV drain

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

behandeling SAB

A

nimodipine, coiling/clipping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

secundaire preventie herseninfarct

A

trombocytenaggregatieremmer
antistolling
statine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

motorische gebied L4

A

quadriceps; kniebuigingen, KPR verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

motorische gebied L5

A

voetheffers, hakken lopen kan niet, geen reflex verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

motorisch gebied S1

A

kuiten, tenen lopen kan niet, APR verlaagd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

rode vlag maligniteit pijn in de rug

A

> 50, continue pijn welk niet afhankelijk van houding, malaise, gewichtsverlies, verhoogd BSE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

rode vlag osteoporotische wervelfractuur

A

> 60, vrouw, corticosteroidgebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

rode vlak spondylodiscitis

A

koorts, verhoogde infectieparameters, recente rugoperatie of drugsgebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

rode vlak radiculair syndroom

A

pijn in het been, beenpijn veel erger dan rugpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

motorisch gebied C6

A

pijn tot in de duim, BPR verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

motorisch gebied C7

A

pijn tot in middelste vinger, TPR verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

motorisch gebied C8

A

tot in pink

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

langebaansverschijnelen rode vlaggen

A

als cervicaal probleem het myelum bekneld.
urge klachten (mictiestoornis)
moeite met lopen
zandgevoel in de ahnden
teken van Lhermitte: elektrisch gevoel langs de rug bij beweging nek
levendige reflexen en babinski

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

n. medianus

A

predikershandje bij uitval
buigt alle vingers en de pols, opponeert duim en proneert arm.
Gevoel van duim en 2 vingers ernaast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

n. Radialis

A

dropping hand
kan bij midschaftfractuur van de humerus zo zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

n. ulnaris

A

kaluwhandje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

welke functie van de n. medialis is gestoord bij carpaletunnelsyndroom

A

opponeren van de duim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

welke hersenzenuwen worden dubbel geinnerveerd

A

9-10-11

110
Q

tractus corticospinalis

A

= piramidesysteem

111
Q

aan welke kant leidt cerebellumschade tot afwijkingen

A

ipsilaterale zijde

112
Q

welke structuren zijn onderdeel van de basale kernen

A

nucleus caudatus
putamen
globus pallidus
substantia nigra
nucleus subthalamicus

113
Q

APR

A

S1 de n. tibilias

114
Q

KPR

A

L4 de n. femoralis

115
Q

BPR

A

C5-6, n. musculocutaneus

116
Q

TPR

A

C7 n. radialis

117
Q

eerste hersenzenuw

A

n. olfactorius
reuk

118
Q

tweede hersenzenuw

A

n. opticus, zien

119
Q

derde hersenzenuw

A

n. oculomotorius, oogbewegingen en optrekken bovenste ooglid

120
Q

vierde hersenzenuw

A

n. trochlearis, oogbewegingen (OS)

121
Q

vijfde hersenzenuw

A

n. trigeminus, gevoel in het gelaat

122
Q

zesde hersenzeuw

A

n. abducens oogbewegingen

123
Q

zevende hersenzenuw

A

n. facialis, oog dichtknijpen, gezichtsspieren

124
Q

achtste hersenzenuw

A

n. vestibulochoclearis, gehoor en evenwicht

125
Q

negende hersenzenuw

A

n. glossopharyngeus, slikken spreken en stem

126
Q

tiende hersenzenuw

A

n. vagus, slikken, spreken en stemgeving

127
Q

elfde hersenzenuw

A

n. accesorius, draaien hoofd en ophalen schouders

128
Q

twaalfde hersenzenuw

A

n. hypoglossus, beweging tong, spreken en slikken

129
Q

tak V1 van n. trigeminus

A

ramus opthalmicus, sensibiliteit voorhoofd, oog en bovenste deel van de neus

130
Q

tak V2 van de n. trigeminus

A

ramus maxillaris, sensibiliteit van de bovenkaak

131
Q

tak V3 van de n. trigeminus

A

ramus mandibularis, sensibiliteit onderkaak

132
Q

in welke categorieen kun je een beroerte opdelen

A

ischemisch (85%): herseninfarct, tia, trombose
hemorrhagisch: SAB, hersenbloeding

133
Q

penumbra

A

gebied rondom infarct wat in eerste instantie nog gered kan worden

134
Q

ALS (amyotrofische lateraalsclerose)

A

degeneratieve aandoening van 1e en 2e MNen.
symptomen: spierzwakte, atrofie en fasculaties, hyperreflexie, vermindering cognitief functioneren, dwang lachen en huilen.

135
Q

myasthenia gravis (MG)

A

probleem zit bij het post-synaptische membraan van de neuromusculaire overgang.
hierbij het je AChR antistoffen.
klinisch: wisseling van klachten, vaak erger na inspanning, vaak van boven naar beneden

136
Q

Guillan barre syndroom

A

acute inflammatoire demyeliniserende polyneuropathie. Vaak vooraf een infectie.
Begint in bovenarmen en bovenbenen, breidt zich dan uit.

137
Q

klapvoet

A

zwakte voetheffers; door parese van n. peroneus (L5)

138
Q

hanentred

A

door paralyse n. peroneus (L5)

139
Q

Syndroom van Lamber Eaton (LEMS)

A

pre-synaptisch defect. Gaat vaak van onder naar boven en kan ook autonome stoornissen geven (droge mond, droge ogen etc).

140
Q

Duchenne

A

mutatie in dystrofie gen op X chromosoom. X gebonden dus.
klinisch: waggelgang bij jongens van 18 maanden oud, hulp nodig bij opstaan.

141
Q

door welke hersenstructuur wordt de ademhaling geregeld

A

pons

142
Q

Werking anti-epileptica

A

natriumkanalen remmen en GABA signaal stimuleren.

143
Q

carbamazapine

A

anti-epileptica

144
Q

fenytoine

A

anti-epileptica

145
Q

valproinezuur

A

anti-epileptica

146
Q

lamotragine

A

anti-epileptica

147
Q

oorzaak epileptie op celniveau

A

teveel activatie natriumkanalen
teveel inhibitie GABA

148
Q

bijwerkingen anti-epileptica

A

onderdrukken CZS activiteit; sufheid, slaperigheid, concentratievermindering en coordinatiestoornissen

149
Q

noem een nadeel van vaproinezuur

A

teratogenese; gevaarlijk bij zwangerschap

150
Q

werkingsmechanisme benzodiazepines

A

stimulatie GABA receptoren

151
Q

diazepam

A

benzo

152
Q

oxazepam

A

benzo

153
Q

temazepam

A

benzo

154
Q

welke benzo is afhankelijk van CYP3A4

A

diazepam

155
Q

tegen welke bacteriele verwekkers van meningitis zijn vaccins opgenomen in het rijksvaccinatieprogramma

A

haemophilis influenzae type B
streptococcus pneumoniae

156
Q

op welke leeftijd wordt volgens het rijksvaccinatieprogramma het vaccin tegen pneumokokken gegeven

A

2, 4 en 11 maanden

157
Q

meest voorkomende verwekker van virale meningitis

A

enterovirus

158
Q

Leg de MRC graden uit

A
159
Q

Trias bij Wernicke encefhalopathie

A

encefalopathie + opththalmoplegie + atactisch looppatroon.

160
Q

welk vitamine tekort veroorzaakt Wernicke encefhalopathie

A

B1

161
Q

behandeling bij verdenking meningitis

A

dexa, amoxi en ceftria

162
Q

waar vind je het RAS systeem

A

reticulaire formatie, gevonden in het pons, verantwoordelijk voor bewustzijn

163
Q

in welke volgorde gaan auras bij migraine vaak

A

visus, sensibel, spraak, motorisch. Elke mag max 1 uur duren

164
Q

dysarthrie

A

spraakstoornis

165
Q

afasie

A

taalstoornis

166
Q

welke hoofdpijn ziekte gaat gepaard met ipsilaterale autonome verschijnselen

A

cluster hoofdpijn

167
Q

hoe lang duurt een aanval van migraine (de hoofdpijn)

A

4-72 uur

168
Q

absence epilepsie

A

enkel op jonge leeftijd, kortdurend momenten niet aanwezig

169
Q

indeling epilepsie

A
170
Q

status epileptiscus

A

indien er een tonisch clonische aanval is die langer dan 5 min duurt

171
Q

behandeling status epilepticus

A

benzos

172
Q

ataxie

A

coordinatiestoornis, cerebellum dus vaak. Kijken met top neus proef of top top proef

173
Q

parkison

A

hypokinetische bewegingsstoornis, decrement, opstartproblemen, kleine stapjes, mindere armswing en tremoren hand

174
Q

bradykinesie

A

traagheid van de beweging met decrement

175
Q

hypokinesie

A

te weinig beweging

176
Q

myoclonie

A

onwillekeurige, plotse kortdurende schokken (bijv. bij inslappen) kunne positief of negatief zijn.

177
Q

chorea

A

continue flow van onwillekeurige plotse onvoorspelbare niet ritmise spiercontracties.

178
Q

tics

A

plotste schokkerige bewegingen met steroetiep patroon, voorafgegaan door een urge

179
Q

dystonie

A

intermitterde of aanhoudende spiercontractie die de aanleiding geeft tot abnormale vaak repittetieve bewegingen of houdingen. Hebben een vast patroon

180
Q

tremor

A

onwillekeurige ritmische of sinusoide beweging van een lichaamsdeel

181
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen grijpen

A

3 mnd

182
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen omrollen

A

5 mnd

183
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen tijgeren

A

7 mnd

184
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen zitten

A

8 mnd

185
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen kruipen

A

8 mnd

186
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen optrekken

A

10 mnd

187
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen loslopen

A

14 mnd

188
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen pincetgreep

A

12 mnd

189
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen met lepeltje eten

A

18 mnd

190
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen lijnen natekenen

A

3 jaar

191
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen knoopjes dichtdoen

A

4 jaar

192
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen veters strikken

A

5 jaar

193
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen eerste woordjes zeggen

A

11 mnd tot 18 mnd

194
Q

wanneer abnormaal praten

A

indien op leeftijd van 2 jaar <20 woordjes gezegd kunnen worden

195
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen terug lachen

A

6 wkn

196
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen dag zwaaien

A

1 jaar

197
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen 6 lichaamsdelen benoemen

A

2 jaar

198
Q

welke 5 domeinen zijn er in de kinderneurologie

A

grove motoriek
fijne motoriek
cognitie
spraaktaalontwikkeling
communicatie, sociale ontwikkeling.

199
Q

vanaf wanneer kunnen kinderen zindelijk zijn

A

2.5 tot 3 jaar

200
Q

wanneer zie je ongekruist dubbel

A

abducens letsel

201
Q

wanneer zie je gekruist dubbel

A

oculomotorius of trochlearis letsel

202
Q

bradyfrenie

A

traag denken

203
Q

afasie

A

probleem met spreken en begrijpen van taal

204
Q

agnosie

A

dingen herkennen maar niet kunnen begrijpen wat het is
bijv. kam niet snappen

205
Q

ataxie

A

ongecoordineerd

206
Q

allodynie

A

dingen ervaren als pijnlijk die niet pijnlijk zijn

207
Q

hypesthesie

A

verminderde gevoeligheid

208
Q

corpus striatum

A

nucleaus caudatus en putamen

209
Q

waar past een looppatroon met een breed gangspoor en onregelmatig ritme bij

A

cerebellaire ataxie

210
Q

Een vrouw van 45 jaar komt op uw spreekuur in verband met hoofdpijn klachten. Ze heeft nu al 2 jaar af en aan periodes met aanvallen van heftige, scherpe pijn achter het linkeroog. Tijdens zo’n aanval is haar oog rood en tranend en haar man vindt dat haar linkeroog kleiner lijkt. Ze kan niet stil blijven zitten en wil het liefst rondlopen. Een aanval duurt gemiddeld 10 minuten en ze heeft deze aanvallen 5-10x per dag. Eerdere behandeling met verapamil heeft niets geholpen.

Welk profylaxe zou u nu starten bij deze patient?

A

indomethacine

211
Q

waar vind je de primaire somatomotorische cortex

A

gyrus precentralis

212
Q

waar vind je de primaire sensibele cortex

A

gyrus postcentralis

213
Q

waar is de sensibele homonuculis gelokaliseerd

A

in de gyrus postcentralis

214
Q

Bij een verticale blikparese omhoog op basis van een hydrocephalus, verwacht je compressie van het?

A

mesencephalon

215
Q

uit welke drie symptomen bestaat het syndroom van horner

A

ptosis
myosis
anhydrosis

216
Q

wat zijn de contra indicaties voor een LP

A
  • ruimte innemende laesie in de hersenen of ruggenmerg
  • verhoogde bloedingsneiging
  • infectie van de HUID

papiloedeem kan duiden op verhoogde intra-craniele druk.

217
Q

welke reflex verdwijnt het eerst bij een dalend bewustzijn als gevolg van inklemming vanuit supratentorieel

A

pupil reflex

218
Q

verminderde achillespeesreflex door compressie van de bijbehorende ruggenmergwortel, van welke spiergroep verwacht je een parese

A

hamstrings

219
Q

wat ligt direct mediaal van het capsula externa

A

putamen

220
Q

waar wijst het symptoom van l’ hermitte op

A

een ruggenmerglaesie

221
Q

eerste keus bij behandelen van een absences

A

valproinezuur

222
Q

pijn in de rug welk uitstraalt naar de achterkant van het bovenveen. Tintelingen in de kleine teen. Aan welke spiergroep verwacht je verminderde kracht

A

voetbuigers

223
Q

de snelle fase van de nystagmus is de…

A

correctie fase

224
Q

wanneer is een omgekeerde laseque postief

A

bij radiculairsyndroom L3-L4

225
Q

CT met contrast laat een ringvormig aankleurende intraperenchymnateuze afwijking zien met hypodens oedeem. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose

A

hersenabces

226
Q

pt op SEH met hoofdpijn. Kan niet op linkerbeen staan en linker voet bewegen gaat moeilijker. in welk stroomgebied verwacht je afwijking

A

a. cerebri anterior rechts

227
Q

het syndroom van wernicke wordt veroorzaakt door een tekort aan …

A

thiamine

228
Q

een patient heeft dagelijks hoofdpijn. De patient kan niet werken. Hij heeft slechte en betere dagen. De patient gebruikt geen medicatie. Hij heeft geen fotofobie, geen misselijkheid en moet niet overgeven. De klachten zijn nu zes maanden aanwezig. Wat is de diagnose

A

chronisch dagelijkse hoofdpijn

229
Q

waar ligt het probleem bij een gedissocieerde sensibiliteitsstoornis

A

het myelum

230
Q

tot welk niveau loopt het ruggenmerg door

A

L1

231
Q

welk symptoom past het minst bij guillan barre syndroom
a) paresthesieen beginnend distaal in de extremiteiten
b) slikklachten en dysarthrische spraak
c) distaal beginnende motorische zwakte in de extremiteiten
d) areflexie

A

C

232
Q

welke structuur is niet betrokken bij het in stand houden van het bewustzijn
a. formatio retiucalirs
b. thalamus
c. polymodale cortex
d. capsula interna

A

capsula interna

233
Q

wat is de eerste keus profylactische behandeling van trigeminus neuralgie

A

carbamazepine

234
Q

wat voor uitval verwacht je bij een ventraal linkszijdig letsel van het mesencefalon

A

hemiparese rechts
uitval n. occulomotorius links

235
Q

hoe verloopt de liquorcirculatie in de hersenen

A

zijventrikels
monroi
derde ventrikel
sylvii
vierde ventrikel

236
Q

hoe behandel je paroxismale hemicrania

A

indometacine

237
Q

Wat moet je doen bij een SAB >14 uur

A

LP om oude bloeddeeltjes aan te tonen

238
Q

waar vind je de vitale banen

A

voorzijstreng

239
Q

wat is vaak de eerste klacht van MS

A

problemen met zien

240
Q

wat is het syndroom van west

A

epileptische insulten

241
Q

welke uitval heeft iemand met een uncuscompressie als eerst

A

corneareflex

242
Q

hoeveel leukos zijn per ery geaccepteerd in een LP

A

1 leuko per 700-1000 erys is waarschijnlijk traumatische punctie

243
Q

welke hersenzenuwen doen de smaak van de tong

A

n. facialis voorste 2/3 tong
n. glossopharyngeus (9) achterste 1/3 tong

244
Q

welke zenuw doet opponeren van de duim

A

n. medianus

245
Q

welke zenuw doet het spreiden van de vingers

A

n. ulnarias

246
Q

dwarslaesie vanaf navel, welk wervellichaam is aangedaan

A

TH10

247
Q

welke spier is verzwakt bij een L4 probleem

A

quadriceps, knie niet meer strekken
KPR

248
Q

welke spier is verzwakt bij een L5 probleem

A

voetheffers, hakken lopen
geen reflex verlaagd

249
Q

welke spier is verzwakt bij een S1 probleem

A

kuiten, tenen lopen
APR

250
Q

behandeling HSV encephalitis

A

aciclovir

251
Q

welke zenuw doet de sensibiliteit naast het oor

A

n. mandibularis (N3 van de trigeminus)

252
Q

radiculair syndroom L5 als je een paramediane discusherniatie hebt op welk niveau zit deze

A

L4-L5

253
Q

radiculair syndroom L5, als je een paralaterale discusherniatie hebt op welk niveau zit deze

A

L5-S1

254
Q

onderhoudsmedicataie van clusterhoofdpijn

A

verapamil

255
Q

waar lokaliseert MS

A

centrale zenuwstelsel

256
Q

hoe noem je een halfzijdige parese na een epileptische aanval

A

todds parese

257
Q

met welke ziekte is LEMS geassocieerd

A

longcarcinoom

258
Q
A

epiduraal hematoom

259
Q
A

subarachnoidaal

260
Q
A

acuut subduraal

261
Q
A

acuut subduraal

262
Q
A

chronisch subduraal (hypodens, donkerder)

263
Q

DAI

A

diffuse axonale injury; op level van de grijs-witte stof junctie bij hoog energetisch trauma. Beste zichtbaar op een MRI

264
Q

waar kan een insular ribbon sign op wijzen

A

een ACM infarct

265
Q

meningitis verwekker is niet meldingsplichtig

A

enterovirus

266
Q

meest voorkomende bacteriele verwekker van meningitis

A

streptococcus pneumoniae

267
Q

bijwerkingen van anti-epileptica

A

slaperigheid
sufheid
concentratievermindering
coordinatiestoornissen

268
Q

welke twee medicaties induceren CYP enzymen

A

carbamazepine en fenytoine induceren CYP2C9 en CYP3A4 hierdoor is er snellere afbraak van medicatie (lagere plasmaspiegels) en dus een slechtere werking

269
Q

welke medicatie mag je niet gelijktijdig met carbamazapine nemen

A

ciprofloxacine

270
Q

wat zijn de risicos van het langetermijn gebruik van benzos

A

tolerantie
afhankelijkheid
rebound fenomeen

271
Q

bij wat voor infecties zal het lactaat verhoogd zijn

A

bacteriele

272
Q
A