Néerlandais 1-13 Flashcards

1
Q

Waarschuwen voor iets

A

avertir quelqu’un

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een bankkaart uitrusten met een chip

A

équipé une carte bancaire d’une puce

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Contactloos betalen

A

Payer sans contact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geld afhandig maken

A

dérober de l’argent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De kaarthouder

A

le titulaire de la carte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Iets beseffen

A

réaliser qqch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aan populariteit winnen

A

Pour gagner de la popularité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Het volstaat iets te doen

A

Il suffit de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De kaart tegen een terminal tikken

A

Cogner légèrement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een klein bedrag

A

Un petit montant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een code invoeren

A

encoder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Veilig zijn

A

être sur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Daar zijn risico’s aan verbonden

A

il y a des risques liés à ça

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De consumentenorganisatie

A

organisation de consommateurs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een betaalterminal via het internet kopen

A

Acheter un terminal de paiement via internet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Iets in een krant verstoppen

A

cacher dans un journal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Tegen een handtas aantikken

A

tapoter contre un sac à main

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Iets ongemerkt stelen

A

voler sans qu’on le remarque

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De woordvoerster

A

la porte parole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Aan een terminal geraken

A

arriver à obtenir un

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Een contract voor iets afsluiten

A

Faire un contrat pour quelque chose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Iets achterhalen

A

arriver à savoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

De buit

A

le butin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Iets adviseren

A

conseiller quelque chose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Een stuk aluminiumpapier

A

Un morceau de papier d’aluminium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Het hoesje

A

une housse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

De houder

A

Une boite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

De kooi van faraday

A

cage de faraday

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

De dagelijkse limiet verlagen

A

Diminuer la limite quotidienne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Iets niet vertrouwen

A

Ne fais pas confiance à quelque chose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Iets laten uitschakelen

A

Eliminer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Een ethische hacker

A

Un hackeur ethique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

De veiligheid

A

La sécurité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

In opdracht van een bedrijf

A

à la demande d’une entreprise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Op zoek gaan naar lekken

A

chercher les failles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

De kwetsbaarheid in het systeem

A

point faible du système

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Geen misbruik maken van iets

A

ne pas abuser de quelque chose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

De tekortkoming

A

lacunes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Iemand op de hoogte brengen van iets

A

mettre qqun au courant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

In ruil voor een vergoeding

A

en échange d’une compensation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Voor de eer

A

pour l’honneur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

In de lift zitten

A

en croissance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Weliswaar binnen in een strikt kader

A

mais à l’intérieur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Strafbaar zijn

A

être punissable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Een regelgeving

A

réglementation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Iemand beschermen

A

protéger qqun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

In afwachting van iets

A

en attendant qqch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

De wetgeving

A

législation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Een regel opstellen

A

rédiger une règle

50
Q

Zich aan de regels houden

A

se tenir aux règles

51
Q

Met iemand willen samenwerken

A

vouloir collaborer

52
Q

De wetenschapper

A

le scientifique

53
Q

Een papierloos kantoor

A

bureau sans papier

54
Q

De hedendaagse realiteit

A

la réalité d’ajd

55
Q

Iets dagelijks gebruiken

A

utiliser qqch tous les jours

56
Q

Het onderzoek

A

L’enquête

57
Q

De werknemer

A

le travailleur

58
Q

Het midden-oosten

A

moyen orient

59
Q

Iets als cruciaal beschouwen

A

considérer qqch comme crucial

60
Q

De respondent

A

participant à l’enquête

61
Q

Een effectieve werkwijze

A

travail efficace

62
Q

Een overgrote meerderheid

A

grand majorité

63
Q

Iets van mening zijn

A

être d’avis que

64
Q

De werkomgeving

A

environnement de travail

65
Q

Verder toenemen

A

augmenter

66
Q

Een geprint exemplaar bewaren

A

conserver

67
Q

Iets aangeven

A

déclarer quelque chose

68
Q

Een cruciaal onderdeel

A

partie cruciale

69
Q

Iets verklaren

A

déclarer qqc

70
Q

Gemiddeld 27 pagina’s per dag afdrukken imprimer

A

Une moyenne de 27 pages par jour imprimer

71
Q

Op de voet gevolgd door iets anders

A

suivi de près

72
Q

Een taak uitvoeren

A

mener une tâche

73
Q

De voorkeur aan iets geven

A

donner la préférence à

74
Q

Het scherm

A

l’écran

75
Q

Over iets vergaderen

A

réunir

76
Q

Een mogelijk verbod op iets

A

interdiction possible

77
Q

Aan boord van een vliegtuig

A

A bord d’un avion

78
Q

De luchtvaartmaatschappij

A

société d’aviation

79
Q

Zich voorbereiden op iets

A

se préparer

80
Q

Het toestel

A

appareil

81
Q

De vlucht

A

le vol

82
Q

De luchthaven

A

L’aéroport

83
Q

De handbagage

A

Le bagage à main

84
Q

Iets vrezen

A

craindre qqch

85
Q

Een bom in een toestel verstoppen

A

Cacher une bombe dans un appareil

86
Q

Cacher une bombe dans un appareil

A

envisager qqch

87
Q

De maatregel uitbreiden naar Europa

A

étendre les règles vers l’europe

88
Q

Verschillende scenario’s voorbereiden

A

Préparer divers scénarios

89
Q

Passagiers die overstappen

A

Passagers qui changent (escale)

90
Q

Op de ene vlucht wel kunnen

A

pouvoir faire qqch sur un vol

91
Q

De moedermaatschappij

A

le siège

92
Q

Het bagageruim

A

la soute

93
Q

Aan iets twijfelen

A

douter

94
Q

Het nut van iets

A

utilité de qqch

95
Q

Overheden oproepen om iets te doen

A

faire appel aux autorités

96
Q

De veiligheidsmaatregelen overwegen

A

mesures de sécurité

97
Q

Alternatieve maatregelen overwegen

A

Envisager des mesures alternatives

98
Q

De laptopban

A

L’interdiction d’ordinateur portable

99
Q

Serieuze gevolgen hebben

A

Conséquences graves

100
Q

Het vertrouwen in de veiligheid behouden

A

maintenir la confiance dans la sécurité

101
Q

De wereldwijde luchtvaartindustrie

A

industrie mondiale de l’aviation

102
Q

De federale overheid

A

Le gouvernement fédéral

103
Q

Zwaar inzetten op iets

A

s’investir

104
Q

Iets uitspreken

A

prononcer

105
Q

Zijn identiteit bewijzen

A

prouver son ID

106
Q

Handig zijn voor iets

A

pratique pour

107
Q

Online aankopen

A

achats en ligne

108
Q

De modale Belg

A

belge moyen

109
Q

Het wachwoord

A

Le mot de passe

110
Q

Een code bijhouden

A

retenir son code

111
Q

Zich ergeren aan iets

A

être irriter par

112
Q

Het groeiende aantal paswoorden

A

un nombre croissant de mot de passe

113
Q

Onvermijdelijk zijn

A

innévitable

114
Q

De digitale samenleving

A

société digitale

115
Q

Iets overbodig maken

A

superflux

116
Q

De bankzaken

A

affaires bancaire

117
Q

De overheidsdiensten

A

services publique

118
Q

Een stuk vriendelijker worden

A

convivial

119
Q

Je telefoonnummer in de app invoeren

A

Entrez votre numéro de téléphone dans l’application

120
Q

De toepassing

A

De toepassing