Nederlands woordenschat hoofdstuk 4 Flashcards
1
Q
gemiddeld
A
ergens tussen
2
Q
seizoen
A
jaargetijde, zoals winter en voorjaar
3
Q
letsel
A
verwonding of breuk
4
Q
geblesseerd
A
gewond
5
Q
repatriëren
A
terugbrengen naar eigen land
6
Q
vanwege
A
door
7
Q
overmoedig
A
-
8
Q
pistes
A
banen voor skiërs
9
Q
afwijken
A
een andere weg nemen
10
Q
spoedeisende
A
dringend waar je snel bij moet zijn
11
Q
lokale
A
plaatselijk in de stad of het dorp, een plek
12
Q
gecompiceerde
A
ingewikkelde
13
Q
dekking
A
schadevergoeding
14
Q
transport
A
vervoer
15
Q
oplopen
A
toenemen groter worden