nederlands woordenschat Flashcards
1
Q
overleggen
A
samen beslissen
2
Q
zicht rigistreren
A
zich inschrijven in register
3
Q
accepteren
A
aanvaarden
4
Q
beoordelen
A
5
Q
spieken
A
afkijken bij toets
6
Q
raadplegen
A
advies of informatie opzoeken
7
Q
de schermafdruk
A
een soort foto van wat je op je scherp ziet
8
Q
het gebod
A
het bevel wat je moet doen
9
Q
het verbod
A
wat je niet mag doen
10
Q
de bijsluiter
A
tekst bij medicijn met informatie
11
Q
de voorbereiding
A
wat je vooraf doet
12
Q
de stressskip
A
iemand die erg veel stress heeft
13
Q
examenstres
A
stress voor een examen