nederlands spreekwoorden Flashcards

1
Q

De wond van een zwaard kan worden
geheeld, de wond van woorden niet.

A

De schade die woorden toebrengen, heelt nooit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

boter op zijn hoofd hebben

A

schuldig zijn, zelf ook fouten maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het regent pijpenstelen.

A

Het regent erg hard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de wind in de zeilen hebben

A

veel geluk, voorspoed hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Nu breekt mijn klomp.

A

sprakeloos zijn door verbazing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een appeltje voor de dorst

A

iets wat je opzijlegt voor later

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Er schuilt een addertje onder het gras.

A

Het lijkt mooi, maar er zit een gevaar achter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

werken als een paard

A

heel hard werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Onkruid vergaat niet.

A

Het slechte is moeilijk uit te roeien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

spelen met vuur

A

gevaarlijke dingen doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een open deur

A

iets dat toch al overduidelijk of vanzelfsprekend
is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

met hart en ziel

A

met alle kracht en liefde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

als kers op de taart

A

het detail dat het geheel perfect maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de bloemetjes buitenzetten

A

flink feestvieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

iemand in de bloemetjes zetten

A

iemand huldigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het rijk alleen hebben

A

door niemand gehinderd worden

17
Q

Waar het hart van vol is, loopt de mond
van over.

A

Iemand is dermate enthousiast over iets dat hij
er steeds over praat.

18
Q

Honger maakt rauwe bonen zoet.

A

Wanneer iemand echt honger heeft, kan die
dingen eten die die normaal niet lust.

19
Q

een koekje van eigen deeg

A

een vervelende behandeling als reactie op net zo
vervelend gedrag

20
Q

Wie een put graaft voor een ander, valt er
zelf in.

A

Je wordt zelf ook slachtoffer als je een ander
probeert te bedriegen.

21
Q

twee handen op een buik

A

twee personen die goed overweg kunnen

22
Q

naast zijn schoenen lopen

A

veel te trots zijn op iets

23
Q

Blaffende honden bijten niet.

A

Mensen die flink tekeergaan, doen niet zo gauw
kwaad.

24
Q

zijn steentje bijdragen

A

een bijdrage leveren

25
Q

als een lopend vuurtje

A

gauw door de hele gemeenschap doorverteld

26
Q

iemand een hart onder de riem steken

A

iemand moed inspreken

27
Q

De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet.

A

De een verwijt de ander iets wat voor beiden
evenzeer geldt.

28
Q

iemand zwartmaken

A

lelijke dingen over iemand vertellen

29
Q

advocaat van de duivel spelen

A

opzettelijk het standpunt van je tegenstander
bepleiten om iets te bereiken

30
Q

een harde/zwarde dobber aan iets hebben

A

er veel moeite mee hebben

31
Q

een ongelikte beer

A

een onbeschofte, ongemanierde man

32
Q

op de fles gaan

A

failliet gaan

33
Q

Goede wijn behoeft geen krans.

A

Goede producten hebben geen reclame nodig,
hoef je niet aan te prijzen.

34
Q

iets in een nieuw jasje steken

A

het uiterlijk van iets of iemand vernieuwen

35
Q

iets wikken en wegen

A

alle voor- en nadelen bekijken en afwegen

36
Q

witwassen

A

iets illegaals legaliseren

37
Q

zich laten vangen

A

zich laten foppen, bedotten

38
Q

niet door de beugel kunnen

A

iets wat ontoelaatbaar is, verkeerde praktijken

39
Q

met de gebakken peren zitten

A

ergens voor moeten opdraaien, in moeilijkheden
zitten