Nederlands literaire begrippen Flashcards
protagonist
de hoofdrolspeler, de persoon die centraal staat in het verhaal
antagonist
de hoofdrolfiguur die actie uitlokt van de protagonist, de tegenspeler, dikwijls de rivaal en een slechterik, maar dat laatste is niet noodzakelijk
nevenfiguur
persoon die bijdraagt aan het verhaal en deel uitmaakt van de sociale cirkel van de protagonist of de antagonist
figurant
achtergrondfigur die het verhaal geloofwaardig maakt
rond (=vol) personage
Dit personage heeft een rijke achtergrond en ontwikkelt in de loop van het verhaal. Meerdere karaktertrekken worden uitgediept.
vlak personage
Het personage is eerder stereotiep. Je leert hem/haar met een of twee voorspelbare karaktertrek(ken) kennen.
Tip! De nevenfiguren zijn meestal vlakke karakters, de figuranten zijn dat altijd.
historische tijd
het tijdskader in een verhaal: verleden –heden -toekomt
anachronisme
iets wat niet past in die historische tijd
chronologie
opsomming van feiten volgens het verloop van de tijd
flashback
De schrijver onderbreekt het verhaal en voegt een lange passage uit het verleden van de personages in.
flashforward
De auteur onderbreekt het verhaal en voegt een lang stuk in waarin een sprong naar de toekomst wordt gemaakt.
terugwijzing
verwijzing naar een gebeurtenis die voorbij is, een korte herinnering, de chronologie wordt hierbij NIET doorbroken
vooruitwijzing
verwijzing naar een gebeurtenis die nog moet komen, meestal een veronderstelling, de chronologie wordt hierbij NIET doorbroken
tijdsprong
De auteur vat passages samen of laat ze gewoon weg vb. enkele uren later, de volgende morgen…
versnelling
De auteur vertelt een gebeurtenis vlotter dan de tijd die er werkelijk voor nodig is, hij maak hierbij soms gebruik van een tijdsprong.
vertraging/retarding
De auteur vertelt een gebeurtenis heel gedetailleerd om de spanning op te drijven.
verteltijd
de tijd die je nodig hebt om het verhaal te lezen of te vertellen, dit kan uitgedrukt worden in tijd, maar ook in pagina’s en regels
vertelde tijd
het tijdsverloop binnen het verhaal zelf
gelijktijdigheid
de vertelde tijd en de verteltijd zijn gelijk, ze vallen samen
GEOGRAFISCHE RUIMTE
aardrijkskundige ruimte, de plaats waar een verhaal zich afspeelt, die kan echt zijn of verzonnen door de auteur
sfeerscheppende ruimte
de sfeer, het gevoel dat de beschrijvingen bij jou als lezer oproepen, je krijgt een duidelijk beeld van wat het personage ziet, hoort, smaakt, voelt en ruik Hierdoor komt er eveneens spanning in een verhaal.
symoblische ruimte
de ruimte die niet alleen een letterlijke betekenis heeft, maar ook symbool staat voor een achterliggend thema
sociale ruimte
personages maken door hun afkomst, beroep, hobby’s, opleiding … deel uit van een bepaalde sociale groep
karakterisering
Het totaalbeeld dat je krijgt van een personage via o.a. de geografische, sfeerscheppende, sociale en symbolische ruimte in een verhaal.