Nederlands filmgeschiedenis Flashcards

1
Q

Wat gebeurde er in de jaren 50 (film)

A
  • the war of the worlds= 1e grote science fiction bioscoopfilm
  • Breed bioscoopformaat
  • het nieuwe medium televisie
  • The ten commandments van Ben- Hur = Grootsopgezette films
    gebaseerd op geschiedkundige of Bijbelse verhalen
  • Direct Cinema (1958 e.v.) Noord-Amerika + Canada
    documentairegenre
  • Nouvelle vague (1959 e.v.) Frankrijk : vernieuwende films
    met als doel : kijkers bewustmaken dat ze naar film aan het kijken
    waren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat was de eerst volledig computer geanimeerde film en wanneer werd hij uitgebracht ?

A

Toy story in 1995

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kan je een belangrijke 3D film benoemen uit de 21e eeuw ?

A

Avatar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurde er in de jaren 60 rond film ?

A
  • nieuwe technieken
  • de opkomst van de kleurenfilm
  • Mary Poppins
  • de sound of music
  • 1962, Dr No, Basis voor de moderne actiefilm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurde er rond wereldoorlog II ? (film)

A
  • propaganda-oorlogsfilms
  • renaissance Britse film -Citizen Kane- ‘beste film aller tijden’
  • New York- Elia Kazan- Actors studio: opleidingscentrum acteurs,
    scenaristen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurde er rond 1926 ?

film

A
  • Het vitaphonesysteem of de geluidsfilm
  • Eerste gedeeltelijk gesynchroniseerde film
  • de komst van Warner Bros
    in
    1926 The Jazz Singer
    1927 The Wizard of Oz
    1939 Gone with the wind
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurde er aan het begin van de 19e eeuw rond beeld en film?

A
  • Plateau :
  • de fenakistiscoop = schijf met inkepingen waarbij elk beeld het
    onderwerp in een licht gewijzigde houding toont
  • de zoötroop = trommel met spleten met reeks stilstaande beelden.
    Bij het draaien lijken de beelden te bewegen
  • Eastman : Kodak: de eerste fotocamera
  • Edison :
  • de kinetoscoop = de eerste ‘filmprojector’, een individuele
    kijkmachine; men stak er geld in en men zag bewegende beelden

° de gebroeders Lumière : La Sortie de l’usine Lumière à Lyon
de cinematograaf = filmtoestel
+ eerst betaalde film

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat was er kenmerkend rond de 17e eeuw op gebied van beeld ?

A

Cardano : de camera obscura

Huygens : de toverlantaarn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurde er in de 2e eeuw op gebied van beeld ?

A

ontdekking van Ptolemaeus : Een beeldindruk blijft nog enkele ogenblikken op het netvlies, ook nadat het beeld verdwenen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurde er in China in de 5de eeuw voor onze tijdreke-

ning ?

A

het schaduwspel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurde er in de prehistorie op gebied van beeld ?

A

Altamira

Lascaux > rotstekeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat was er nieuw in het begin van de 20e eeuw rond beeld en film ?

A
  • Georges Méliès : Le Voyage dans La Lune
    Er zijn veel meer mogelijkheden dan het slechts opnemen en weer
    afspelen ervan; je kunt er de werkelijkheid mee vervormen.
    Pionier op gebied van special-effects
    Een van de eerste (gedeeltelijke) animatiefilms
  • D.W.Griffith : The Birth of a Nation + Intolerance
    Pionier op het gebied van filmmontage + visuele verhaalvertelling
  • Eerste historische epossen
  • Amerikaanse filmindustrie aan de top Star system :
  • Buster Keaton
  • Charlie Chaplin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat weet je over theater bij de romeinen ?

A

In klassieke Rome waren er nogal wat spelen. vb‘brood en 65 spelen’.

theater :

  • Bestond uit kijkspelen voor massa in zowel theater als op straat.
  • Romeinse toneelschrijvers baseerden zop Griekse schrijvers > stukken om te ontspannen.
  • echte vernieuwingen gebeurden niet.
  • decors waren imposant, de inhoud niet.
  • theaters niet tegen een heuvel, maar in stad met hoge muren errond
  • Tussen toneel en toeschouwers waren gordijnen die men kon optrekken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat weet je over theater in de renaissance in onze streken ?

A

ten tijde van het humanisme, de hervorming en de renaissance = rederijkerstoneel zijn hoogtepunt.
Elke belangrijke stad; één of meerdere rederijkerskamers die met elkaar wedijverden in zogenaamde landjuwelen.
Met de renaissance kreeg men meer belangstelling voor de klassieke oudheid.
Voor het toneel betekende dat aandacht voor vooral de Ethica van Aristoteles waarin hij de grondregels van de tragedie had vastgelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat weet je over theater in italië in de renaissance ?

A

Italië
= wieg van de renaissance
herontdekking van klassieke wereld + bewust streven naar schoonheid, >mens als middelpunt van universum = individualisme.
vormen van het hoftoneel :
 de tragedie
 de komedie
 de pastorale.
Klassieke stukken voor select publiek : werden o.a. commedia erudita en tragedia erudita
Ipastorale (herdersspel) : zinnelijke geneugten van liefde bezongen + onmogelijke liefde tussen adel en boerenstand
getekende decor = type toneelstuk afleiden.
Ook : de ‘commedia dell’arte’  tegenhanger van ‘commedia erudita’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat weet je over de commedia del’arte ?

A
  • Commedia dell’arte = ‘komedianten van de kunst’
  • Geïmproviseerde ‘typentoneel’ van de 16de tot in de 18de eeuw
  • Volkse theatervorm
  • Vanaf o1550 door beroepsacteurs die in kleine troepen markten en kermissen afreisden.
  • ‘Commedia dell’arte’  ‘Commedia erudita’ (‘geleerde’ theater, dat in scholen en aan Italiaanse hoven werd gespeeld door gelegenheidsacteurs.)
  • inhoud had gewoonlijk weinig om lijf.
  • stukken niet echt opgeschreven.
  • enkel van ‘scenario’ vertrokken, hoofdlijnen van intrige vermeld.
  • wil niet zegen dat ‘improvisaties’ niet gerepeteerd werden.
  • acteurs trokken van dorp tot dorp en stuurden iemand vooruit om plaatselijke verhalen en vertellingen sprokkelen.
  • speelden basisverhaal waarin plaatselijke gebeurtenissen door improvisatie verwerkt
  • Tussen scènes > visuele grappen in vorm van zorgvuldig voorbereide tirades + acrobatische capriolen + aangevuld met muziek, dans en pantomime.
  • acteurs goed op elkaar ingespeeld – acteurs levenslang vast personage geboren in bep stad
  • Alle vrouwenrollen door vrouw gespeeld.
  • op enkele schragen (tonnen) en planken gespeeld; voor de commedia erudita werden speciale speelruimten gebouwd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat weet je over het engels ELIZABETHAANS THEATER ?

A
  • 16de eeuw: Engeland = zeer sterk nationaal gevoel + wantrouwt Latijnse traditie.
  • Aristoteliaanse 3 eenheden waren bekend, maar publiek hield van spontane elementen.
  • invloeden van commedia dell’arte. Spoken en geesten kregen ook een rol.
  • Belangrijke auteurs: Christopher Marlowe (de vernieuwer) en William Shakespeare (de bekendste)
  • Geen actrices
  • Typisch elizabethaanse theaters (O-vormig of veelhoekig cfr. The Globe)
  • Teksten heel publiekgericht
  • Vaak een conflict tussen rede en passie – de rede overwint
  • Theatergebouw zonder doek + groot podium > beïnvloedde de acteerstijl.
  • De acteurs bewogen snel en acteerden ‘met vaart’.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat weet je over
Het Frans classicisme
17de eeuw:

A

klassieke theater waaide over naar Frankrijk (Racine, Corneille, Molière);
Franse schrijvers concentreren zich nog meer op klassieke regels.

ballet -> vanuit 17de eeuw:

  • Burgerij in opkomst
  • Cultureel vlak: nadruk werd op mens als rationeel wezen.
  • accent werd v Engeland > Frankrijk
  • ontwikkeling permanente theaters en vaste toneelgroepen.
  • Kardinaal Richelieu, rechterhand van Lodewijk XIII : strenge, Aristoteliaanse bepalingen opgelegd aan tragedieschrijvers , golden niet voor blijspelschrijvers, dus niet voor Molière> slaagde erin erkenning krijgen van Lodewijk XIV.
  • Acteur kreeg hogere status
  • De rooms-katholieke kerk. erkende de acteurs niet = geen toelating kregen tot kerkelijke lijkdienst + niet in gewijde grond begraven.
  • Molière = verfransing terminologie theater = ‘côté cour’ en ‘côté jardin’.
  • Belangrijk treurspeldichter =Jean Racine.

Het ballet kwam van Italië naar Frankrijk.
 Ontwikkelde zich in de 16e eeuw aan de Franse hoven als amusement.
 Eerste balletvoorstellingen in theaters dateren van tweede helft van 17de eeuw als onderdeel van de opera.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat weet je over 18de en 19de - eeuwse theater ?

A

Tot 19de eeuw: weinig boeiends in theaterwereld.
onnatuurlijk geacteerd en stukken stellen inhoudelijk niet veel voor.
Ommekeer :
- Verandert als enkele auteurs realistische stukken beginnen schrijven over herkenbare problemen en acteurs zich proberen in te leven in hun personage
- in navolging van methode van de Rus Konstantin Stanislawski. = bande elke vorm van pathetiek.
- Ontwerpen van realistische huiskamerdecors waarbij publiek via vierde wand (de scèneopening) in kamer binnen kan gluren= verhoogt natuurlijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat weet je over theater in de 20ste en 21ste eeuw ?

A

Traditionalisme
Traditionele 19de - eeuwse theater blijft bestaan, maar een nieuwe wind.
Na WOI = sociale, morele en economische ontreddering.
 Heeft invloed op kunsten, ook op theater.
 Werd agressiever + esthetische en morele regels overboord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat weet je over het

Experiment: het episch theater (na WO I) ?

A
  • expressionistisch toneel = eerste, belangrijke avant-gardetheater.
  • Subjectieve weergave van heersende, vervreemde levensgevoel pathetisch
  • Streefde naar kunstwerk met verschillende kunstvormen: film, muziek, …
  • Verschillende vormen van expressionistisch toneel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat weet je over Bertol Brecht ?

A
  • het episch theater (na WO I) ?publiek aan denken zetten (niet per see mee laten leven)
  • Verfremdungseffect, bijv. acteurs stappen soms midden in stuk uit rol om net als Grieks koor commentaar te geven op gebeurtenissen
  • Geen geleidelijke (chronologische)ontwikkeling verhaal
  • Taferelen spelen zich vaak af in andere tijd, op andere plaats, met andere personages
  • De actie wordt geregeld onderbroken door liederen, voordrachten e.d.m.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Experiment: theater van het absurde (na WO II)

A
  • Belangrijkste filosofische strekking = het existensialisme.
  • mens is in leven geworpen en is aangewezen op eigen kracht.
  • theater van absurde > vreemde en onlogische gebeurtenissen, angstige, eenzame of van elkaar vervreemde personages die:
  • vaak lange tijd niets tegen elkaar zeggen
  • dan weer stuurloos langs elkaar praten
  • in herhalingen vervallen
  • onlogische dingen zeggen
  • of vluchten in een illusie.
     Voorbeeld: Wachten op Godot, Samuel Beckett
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Reactie: de nieuwe zakelijkheid (late jaren ‘50)

theater

A

Als reactie komt een stroming die aandacht besteed aan psychologische, sociale en politieke aspecten.
Voorbeeld: Suiker, Hugo Claus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Experiment: het politieke vormingstheater (jaren 60)

A

Dario Fo

  • Wil mensen aan denken zetten over maatschappelijke problemen.
  • naar voorbeeld van commedia dell’arte.
  • Voert stukken op in fabrieken of op straat.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Het postdramatisch theater

A

tekst is niet belangrijker dan de rest.

Vb: Jan Fabre, Anne Teresa de Keersmaeker, Pina Bausch, Wim Vandekeybus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

soorten theater

A
  • Tragedie
  • Tragikomedie
  • Klucht
  • Blijspel
  • Komedie
  • Melodrama
  • Opera
  • Operette
  • Musical
  • Cabaret
  • Revue
  • Vaudeville
  • Pantomime
  • Wagenspel
  • Straattheater
  • Eenakter.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

de parameters van de cinema

A

vormelijke middelen waarover filmmaker beschikt om beeldmateriaal te beïnvloeden > verwekt bepaalde effecten bij de kijker.
Filmstijl = de wijze waarop een filmmaker volgende parameters hanteert tijdens het maken van een film:
 De mise-en-scène
 De cinematografie
 De montage
 Het geluid
parameters spelen belangrijke rol bij hoe kijker film waarneemt., verwerkt& beoordeelt:
 Niet enkel acteurs of verhaal belangrijk, maar manier waarop acteurs en verhaal in kader van parameters zijn geplaatst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

De bewegingsnelheid

A
  • Slow motion (vertraagde beelden):
  • camera loopt tijdens opnames sneller + worden meer beelden per seconde > als we beelden op normale snelheid dan worden (24b/s), = dan verkrijg vertraagde beelden
  • gebruikt bij spannende scène bv om spanning versterken, of bij emotionele scène om emoties van personage langer in beeld
  • Fast motion (versnelde beelden): = omgekeerde procedure gehanteerd: de camera loopt trager tijdens opnames = versnelde beelden aa, normale snelheid vertoond
  • uiteenlopende redenen gebruikt: vb komisch effect te creëren. Of in experimentele film ‘Koyaanisqatsi’ wordt dit gebruikt om hectische stadsleven schetsen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Camerastandpunt

A

Plaats camera ten opzichte van wat gefilmd
De bestaande standpunten : bij benadering aan waar camera staat tov object of persoon.
 Extreme long shot (totaalopname): camera staat op heel grote afstand va verfimde Personage = nauwelijks zichtbaar gebruikt voor landschappen, steden
 Long shot (half totaalopname) camera staat op grote afstand gefilmde : Personage prominenter aanwezig, maar omgeving = dominant.
 Medium long shot (of plan americain) (normaalopname) personage dominant in beeld, vanaf kniehoogte, populair in Hollywood-films.
 Medium shot (halfgrootopname) Het personage = dominant in beeld, vanaf het middel; De mimiek wordt duidelijk.
 Medium close-up (nabijopname) personage is dominant in beeld, vanaf de borstkas
 Close-up (grootopname) Deel van personage in beeld, meestal hoofd, ook hand, been… zijn. Nadruk op mimiek, emoties.
 Extreme close-up (heelgrootopname) Nadruk op details: oog, neus of mond of voorwerp. Er zijn allerlei variaties tussenin.
 Two-shot Twee mensen in beeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Opnamehoeken

A
  • Normaal perspectief (op ooghoogte): op ooghoogte en recht vooruit = werkelijkheid zoals ze is.
  • Kikkerperspectief: camera laag > van beneden naar boven gefilmd
  • gevoelens : dapper, moedig, sterk, stoer, flink…
  • Fotomodellen en zangeressen vaak in kikvors gefilmd, effect = langer en slanker + benen langer lijken.
  • Vogelperspectief: De camera hoger dan normale ooghoogte. filmt van boven naar beneden= lijkt iemand kleiner of camera kan loodrecht boven onderwerp
  • gevoelens : zwak, angst, slap, flauw, verlegen…
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Montage

A
  • Minst zichtbare bouwsteen van audiovisuele taal + wel meest ingrijpende
  • beeldmaker totale controle over keuze, duur + volgorde van beelden
  • Bepaalt grote mate hoe kijker interpreteert…
  • De duur van beeld bepaalt mee sfeer.
  • Korte shots : dynamisch gevoel + sterke emoties :woede+ blijdschap overbrengen
  • lange shots : gevoelens : rust + verdriet
  • duur van opeenvolgende shots = ritme in montage (= vrij ‘onzichtbaar’ gegeven in film of docu maar bepaalt of we imeegezogen’ worden of kijken van op afstand
  • Griffith > 1916 > close-up + parallelmontage = regisseur verknipt verhaal in verschillende shots.
  • Een shot = het kleinste bouwsteentje uit een film.
  • Elk shot > regisseur bepaald camerastandpunt + beeldgrootte.
  • close-up : veel details tonen + betrokkenheid verhogen.
  • een long shot : overzicht van situatie wil
  • medium shot : detail + omgeving.
  • montage : monteur samen met regisseur zet verschillende shots aan elkaar : vloeiend verhaal
  • Rus Kulechov : shots extra betekenis combinatie met shot ervoor of erna.
  • close-up van een lachend gezicht = van ‘hongerig’ als een shot van bord dampende spaghetti.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Montage Proces en termen :

A
  • aantal shots die samen geheel vormen = scène.
  • binnen een scène = eenheid van tijd, plaats en personage.
  • reeks scènes die bij elkaar horen = sequentie.
  • de cameraman : verschillende takes van 1 actie.
  • take = ononderbroken cameraopname, aantal frames worden belicht
  • uiteindelijke film : beste take gekozen, de andere takes halen film niet.
  • In afgewerkte film: ononderbroken statisch of mobiel beeld = geen take maar shot.
  • film bestaat uit 600 tot 1500 shots.
  • scène bestaat uit reeks na elkaar geplaatste shots> op eenzelfde plaats, op hetzelfde moment en met dezelfde personages
  • film : 50 tot 300 scènes.
  • montageproces = even belangrijk als opnames > slechte montage = slechte film
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

De monteur

A
  • ‘knipt’ film in stukjes + plakt opnieuw aan elkaar volgens aanduidingen scenario.
  • Door montage worden beelden ‘zinvol’ verbonden: gaan verhaal vertellen, idee uitdrukken.
  • doel uiteindelijke “tekst” construeren, a > door opnames te verbinden tot sequensen,
  • b > sequensen verbinden tot volledige film.
  • Vroeger: overgang opvallend: beeld heel langzaam donker, of werd beeld steeds kleiner wordende cirkel, of werd beeld troebel enzo over naar volgende beeld.
  • Montage = het technische proces + systeem principes en regels volgens welke best gemonteerd worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Tijdsfactoren (film)

A
  • shots in film => hebben verschillende duur > hangt af van genre film.
  • accenten anders : Shots in actiefilm : vaker kort- shots in psychologisch drama : vaker lang
  • Zéér korte shots : meest “in het oog springende” elementen (clips MTV) = dynamisch gevoel - sterke emoties vb woede en blijdschap
  • zeer lange shots : bepaalde films : Europese of Aziatische films heb : alles rustig bekijken : gevoelens van rust en verdriet
  • duur van een beeld : bepaalt sfeer.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Manipulatie

A
  • De volgorde van de beelden : geeft verhaal of gebeurtenissen op bepaalde manier weer.
  • situatie kan andere betekenis krijgen als in andere volgorde
  • regisseur kan kijkers manipuleren of sturen door volgorde van beelden.
  • film > de montage ligt vast omwille van scenario
  • grote rol volgorde in bv docu of journaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Duits expressionisme (1919-1929)

A
  • Voor WOI filmkunst in Duitsland = minachtend bekeken als tijdverdrijf voor analfabeten en werklozen.
  • Duitse bioscopen > vooral buitenlandse films.
  • Duitse regering filmindustrie steunen : Om filmimport in te dijken en eigen propagandafilms
  • Na oorlog : verbannen van films uit Amerika, Frankrijk en Engeland
  • Duitsland : een eigen stijl met internationale bekendheid
  • Midden ‘20 : Duitse films = wereldtop.
  • onvrede met naziregime : Duits talent naar Hollywood.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

De expressionistische film

A
  • Ontstond begin jaren 20 Duitsland
  • ‘filmhoofdstad’ Berlijn.
  • stomme films.
  • In Oostenrijk al expressionistische tendensen in filmkunst vanuit literatuurverfilmingen onderwerp van handeling : verhalen als volksverhalen, legendes en mythen
  • door expressionistische schilderkunst beïnvloede grotesk overtrokken achtergronden en decors
  • het sterke licht/donker- contrast door belichting en geschilderde schaduwpartijen.
  • mix van surrealistische en symbolistische elementen :hevige emoties en diepe betekenislagen opgeroepen.
  • acteurs speelden met grote dramatische gebaren, afkomstig uit de al bestaande expressionistische podiumkunst.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Italiaans neorealisme (1942-1951)

film

A
  • ‘jonge filmmakers bevrijden zich van historische epossen en sentimentele melodrama’s (> onder mussolini)
  • nieuw realisme met aandacht voor sociale omstandigheden.
  • Rossellini, de Sica en Visconti werkten liefst op bestaande locaties (niet in studios)
  • Sommige regisseurs deden beroep op ‘non-acteurs’ vanwege realistische look
  • camerawerk : documentairestijl
  • Na WOII : neorealistische invloeden in vroege werk van Frederico Fellini en Antonioni.
  • Het Italiaanse neorealisme : sterke invloed op Franse Nouvelle Vague
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Franse Nouvelle Vague (1959-1964)

A
  • Eind jaren 50 > Frankrijk > jonge generatie filmmakers >filmschool gelopen + publiceerden. filmtijdschriften
  • revolteerden tegen hun voorgangers.
  • verweet filmmakers te veel accent op montage en niet op mise-en-scène.
  • film moest stempel van maker dragen
  • François stelde Truffaut ‘un cinema d’ auteur’ voor : filmmaker zette signateur onder alle aspecten: productieproces.
  • films gemaakt door nieuwe generatie filmcritici, 1959 veroverde plaats in filmgeschiedenis.
  • Journalisten benoemden jonge filmgeweld ‘La Nouvelle Vague’.
  • Typisch : verhaal nogal losjes in elkaar,vaak een open einde.
  • fotografie : eigen stijl: camera beweegt veel, om personages te volgen of om plaats van handeling beter situeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

rond de eeuwwisseling

A

Lumière 1895
Edison en Dickson 1895 (1:00 – 1:30)
Le voyage dans la lune 1902 (0:00 – 1:00)
(4:20 – 5:30)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Jaren 20 en 30 (film)

A
•	Das Kabinett des Dokter Kaligari 1920
(1:00 – 2:00) Duits expressionisme
•	The jazz singer 1927
(0:00 – 0:30)
•	 Fritz Lang (1927)
Metropolis
•	Modern Times Charlie Chaplin 1936
(0:00 – 2:00
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Old Hollywood

A
  • Citizen Kane Orson Welles 1941
  • Sunset Boulevard Billy Wilder 1950
  • A streetcar named desire 1951 Elia Kazan
  • Hitchcock The Birds
44
Q

Europese vernieuwing ‘60-’70

A
  • La dolce vita Frederico Fellini 1960 Italiaans neorealisme
  • Jules et Jim F. Trufaut 1962 Franse Nouvel Vague
  • Death in Venice Visconti 1971 (0:00 – 1:30)
45
Q

De jaren ’80 genderblender

A
  • Pedro Almadovar (0:00 -1:30)

* Yentl - Barbra Streisand - 1983

46
Q

Aziatische films ‘2000

A
  • House of the Flying Daggers Z. Yimou

* Spirited away H. Miyazaki

47
Q

Hedendaags postmodernisme

A
  • La grande bellezza
  • Birdman rehearsals
  • Birdman stage scene (0:00 – 2:00)
  • Birdman the morning after
48
Q

• distichon: 

A

een strofe of een gedicht bestaand uit twee verzen 

• vb. regen beweegt het blad dronkenschap mijn tong 

49
Q

• jambe: 

A

U – vb. ‘k Heb menig menig uur bij u 

50
Q

• gepaard rijm (paarrijm):

A

twee opeenvolgende verzen rijmen (aa bb)

51
Q

gekruist rijm (kruisrijm):

A

verzen rijmen om en om (abab) 

52
Q

• omarmend rijm:

A

 het eerste en het vierde vers rijmen op elkaar en het tweede en het derde vers (abba) 

53
Q

gebroken rijm

A

 twee van de vier verzen rijmen (abcb of abac) 

54
Q

• vrije verzen: 

A

verzen zonder eindrijm 

55
Q

mannelijk rijm: 

A

de laatste lettergrepen rijmen op elkaar en zijn beklemtoond 
o vb. bier – hier 

56
Q

• vrouwelijk rijm: 

A

de voorlaatste lettergrepen rijmen op elkaar en zijn beklemtoond 
o vb. werken – sterken

57
Q

• Paradox:

A

schijnbare tegenstrijdigheid

o vb. Neem één raad van mij aan: dat gij geen raad aanneemt.; Niets is zeker en zelfs dat niet.

58
Q

Ellips

A

weglating van een of meerdere woorden

vb. oost west, thuis best; dan maar dan huis gegaan.

59
Q

Retorische vraag:

A

vraag waarop geen antwoord wordt verwacht

o vb. Snap je het nu nog niet? Hoe vaak moet ik dat nog uitleggen?

60
Q

Ironie

A

•op spottende manier tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt
o vb. Dat is me wat moois; Jij bent ook de leukste thuis.

61
Q

Parodie

A

grappige of spottende vervormende nabootsing van een voorbeeld, meestal door overdrijving van van de typerende kenmerken
o vb. Scary Movie, de muziek van de Strangers

62
Q

Satire

A

(hekeldicht) spotten met maatschappelijke wantoestanden of beroemdheden
o vb. Animal Farm, Gullivers reizen

63
Q

enjambement:

A

het doorlopen van een zin over twee of meer versregels vb. Bijna nooit zie je een vogel in de lucht zich bedenken, zwenken, terug.

64
Q

Metafoor

A

het begrip wordt volledig vervangen door een beeld.
o Hij is een teddybeer, de liefde is een roos

65
Q

Allegorie

A

Een gedicht of verhaal dat in zijn geheel symbool staat voor iets anders. Een uitgewerkt metafoor dat het hele gedicht wordt volgehouden.
o Ic was in mijn hofkijn om cruyt gegangen van Zuster Bertken

66
Q

Personificatie

A

het toekennen van menselijke eigenschappen aan dieren of voorwerpen
o De vos Reinaert, de sprekende spiegel in Sneeuwwitje

67
Q

• Synesthesie:

A

ervaringen uit twee verschillende zintuigen worden met elkaar verward.
o Schreeuwende kleuren, bittere woorden

68
Q

Vergelijkingen met als:

A

begrip wordt vergeleken met beeld op basis van gelijkenis
o Een kerel als een boom, de liefde is als een roos

69
Q

Vergelijkingen met van

A

begrip wordt vergeleken met beeld op basis van gelijkenis
o Boom van een vent, een wolk van een baby

70
Q

Metonymie:

A

begrip wordt aangeduid met beeld ZONDER gelijkenis
o Pars pro toto: het beeld is een deel van het geheel, de neuzen tellen, de bemanning telt 12 koppen
o Materiaal voor het gehele begrip: het leer vloog in de netten, hij drinkt een glas

71
Q

Beeldspraak

A

Naam van beeld wordt overgedragen op een ander begrip; twee personen, dieren of zaken worden met elkaar geassocieerd.

72
Q

De zon speelt aan zijn voeten als een ernstig kind.

A

Vergelijking

73
Q

Van den vos Reynaerde

A

Allegorie

74
Q

Achter de wuivende duinenlijn stoeien de wind en de wilde zee

A

Personificatie

75
Q

Bittere verwijten

A

Synesthesie

76
Q
  • In het stille dal knettert het overal

- Spreken is zilver, zwijgen is goud

A

Tegenstelling (antithese)

77
Q

Enjambement

A

’t Is de verwezenlijking van het droombeeld dat …

78
Q

Spreken is zilver, zwijgen is goud

A

Parallellisme

-

79
Q

Dit was niet bepaald een succes.

A

Litotes

80
Q

Voor mij nog maar geen koffie!

A

Ellips

81
Q

Een nieu /we len/ te en/ een nieuw/geluid

A

Jambe

82
Q
  • een zucht van de ziedende zee

- klotsende klok met schuimende klepel

A

Alliteratie

83
Q

klotsende klok met schuimende klepel

A

Klanksymboliek

84
Q

licht – ligt (rijm?)

A

Gelijk rijm

85
Q

Ik ben geboren uit zonnegloren (rijm?)

A

Binnenrijm

86
Q

In de herfst van haar leven nam mijn oma nog rijles.

A

Metafoor

87
Q

Weinig alcohol kan te veel zijn

A

Paradox

88
Q

Oedipus:

A

Koning Oedipus is een tragedie van de oud-Griekse tragediedichter Sophocles. In het toneelstuk poogt Oedipus, koning van Thebe, te achterhalen wie de moord op koning Laios heeft gepleegd en ontdekt dat hijzelf de schuldige is.
OEDIPUSCOMPLEX: Oedipus was verliefd op zijn moeder, vermoord zijn vader, maar hij was blind en wist niet dat hij sliep met zijn moeder en zijn eigen vader vermoordde.

89
Q

Agamemnon

A

Hoofdrolspeler in de twist tussen hem en Achilles in de Trojaanse oorlog. Agamemnon is de zoon van Atreus, koning van Mycene en Airope. Wanneer de Trojaanse prins Paris de vrouw rooft van Agamemnons broer Menelaos, neemt deze de leiding over een vergeldingsleger. Een hardnekkige wind verhindert het leger om uit te zeilen naar Troje tot Agamemnon zijn eigen dochter Iphigeneia aan de goden opoffert.

90
Q

Medea:

A

Medea is een trotse vrouw, die wordt verraden door haar man Jason. Ze is erg verdrietig, maar haar jaloersheid en wraakzuchtigheid is groter dan haar verdriet. Ze besluit om wraak te nemen en wil Jason, haar man diep treffen. Zo besluit ze om haar kinderen te doden. Uiteindelijk doet ze zichzelf het meest pijn.

91
Q

Wat zijn mirakelspelen en moraliteiten ?

A

Mirakelspelen zijn middeleeuwse toneelstukken waarin heiligen vertolkt worden die mirakels of onverklaarbare gebeurtenissen ondergaan. Mens staat centraal, zondaar wordt gered op miraculeuze wijze door een heilige. (vb. Marieke Van Nymegen)

Moraliteiten zijn toneelstukken waarbij normen en waarden verpersoonlijkt worden. Het doel is om een morele les te leren aan het publiek. Het is een middeleeuws toneelspel dat wordt uitgevoerd in volkse taal.
(vb.Elckerlyc -> iedereen)

92
Q

Vergelijk theater van de middeleeuwen met dat bij de grieken

A

Bij de Grieken ligt de aanbidding van de god Dionysos, de god van wijn, plezier en dans centraal. Tijdens de middeleeuwen heeft de kerk een grote invloed gehad op het theater. Vermomming was een duivelse praktijk en er was veel verzet, maar uiteindelijk was het in de kerk waar theater weer bestond
Theater had dus altijd iets met religie te maken bij het Griekse drama en het middeleeuws toneelspel.

93
Q

Quem quaeritis’

A

Quem quaritis: geestelijk toneel over mysteries en mirakels waar een moraal is in verwerkt van in de middeleeuwen.

94
Q

wat is Simultaandecor?

A

Simultaandecor: Simultaandecor is kenmerkend voor de Middeleeuwse mysteriespelen, maar wordt soms ook nu nog aangewend. Simultaandecor of simultaantoneel is een theatervorm waarin geen changementen plaatsvinden omdat de decors naast en/of boven elkaar zijn opgesteld

95
Q
  1. Bertolt Brecht en Konstantin Stanislawski hadden een heel andere visie op theater.Leg uit. (begin 20e eeuw)
A

Stanislawski
Schrijft realistische stukken over herkenbare problemen. De acteurs proberen zich volledig in te leven in hun personages. Elke vorm van pathetiek wordt geband. Realistische huiskamer decors verhogen de natuurlijkheid. Hij wil dat de acteurs de personages worden.
Acteurs gebruiken bv method acting

Brecht
is expressionistisch toneel, het eerste belangrijke avant- garde theater. Rationeel, agressiever,… Hij wou verschillende kunstvormen integreren. Confronterende, harde realiteit.
Hoe kwam dat verschil in visie concreet tot uiting?
Brecht wou dat de mensen niet meegingen in het verhaal door emoties maar door de rationeel harde realiteit. Hij wil het publiek aan het denken zetten. Hij doorbreekt de vierde wand vaak en gebruikt daarbij verschillende technieken.
Comfortzone verdwijnt een beetje. Hij wil dat de acteurs de personages ‘tonen’ (wij doen maar alsof, het is maar theater).

96
Q

Vergelijk de epische toneelstructuur, de Aristotelische toneelstructuur en de cirkelstructuur.

A

Epische toneelstructuur: Het toneel wordt meer verhalend. Brecht! Verschillende kunstvormen worden geïntegreerd. Het lijkt totaal niet op het echte leven. Er worden maskers gebruikt.
Aristotelische toneelstructuur: het toneelstuk is geconstrueerd volgens de wet van de drie eenheden: tijd, plaats en handeling.

Deze opbouw bestaat uit zeven fasen:

  1. De expositie
  2. Het motorisch moment
  3. De conflictontwikkeling
  4. Keerpunten tot de crisis
  5. De climax
  6. De ommekeer
  7. De afwikkeling

Circelstructuur: je hebt een orde, die wordt verstoord. Daarna is er een zoektocht om die orde te herstellen. Is die succesvol, is er opnieuw orde. (ordo, manque, queeste, ordo)

97
Q

wat weet je over het griekse theater ? en de oorsprong ?

A

oorsprong van Grieks theater : de cultus van aanbidding van god Dionysos, god van wijn, plezier en dans.
- tragedies & komedies gespeeld.

Tragedie = ‘bokkengezang’ gewijd aan Dionysos.

 verband tussen de tragedie en de Dionysoscultus.

Grieks theater : hoogtepunt 5e eeuw VC: feesten met toneelwedstrijden
van drie geselecteerde auteurs
Iedere dichter werd gesponsord door een rijke relatie > moest instaan voor vier stukken:

een trilogie : 3 tragedies + 1 saterspel = luchtige afsluiter na zware hoofdgerecht.

 groep gekozen burgers beoordeelde het resultaat.’

98
Q

wat weet je over het gebouw (grieks theater ?

A

Het Grieks theater :

  • Meestal op heilige plaatsen.
  • openluchttheaters
  • ronde of halfronde orchestra, > 2/3e oplopende derde oplopende zitplaatsen voor toeschouwers ( tot 17000 pers)
  • toneelgebouw + toeschouwersplaatsen van hout.
  • Nog stenen theaters zijn o.a. in Athene en Delphi
  • Vooraan : erezetels voor priesters, mannen met hoge functie + oud-strijders. Laatkomers, vreemdelingen aan de zijkanten
  • Men kon alles goed horen zelfs op bovenste plaatsen
99
Q

kan je plekken benoemen in een grieks theater ?

A

orchestra: ruimte voor het koor, cirkel van aangestampte aarde aan voet van tribunes.
midden : altaar voor offers
parodos: hellende toegangsweg tot de orchestra > zo komt het koor en soms de spelers op,
van links opkomen : van buiten de stad,
rechts opkomen : uit de stad afkomstig.
proskenion: verhoging voor acteurs.
God verschijnt meestal op het dak van de proskenion = deus ex machina
skene: verkleedruimte voor spelers en bewaarplaats voor attributen, werd vaak ingericht als decor.

100
Q

wat weet je over de acteurs en het koor in het grieks theater ?

A

Acteurs

Het koor
Koor = belangrijk element Griekse tragedie :
- mannen die zongen en dansen + fluitspeler
- leden van het koor : gewone burgers die tijdens het optreden het Dorisch spraken.
- rol van ideale toeschouwer:
- bracht publiek in gepaste sfeer + gaf hen de nodige uitleg over de situatie.
- bevatte soms ook filosofie van tekstschrijver
- trad een viertal keer op
- had specifieke plaats voor podium: namelijk in rondvormige orchestra vlak voor proskenion
- De koorliederen, oorspronkelijk ter ere van Dionysos gezongen, houden in de tragedie diepzinnige, lyrisch poëzie in

101
Q

wat was de functie van de Koorliederen:

A
  • scheppen van dramatisch kader
  • formuleren van gevoelens
  • geven van persoonlijke visie van dichter
102
Q

Wat weet je over de maskers in het grieks theater ?

A
  • belangrijk aspect van de Griekse acteur = symbool van identificatie
  • eenwording met personage
  • stereotiep: koningsmasker, vrouwenmasker, slavenmasker enz. …
  • verschillende functies: emotie van hoofdpersonage verduidelijken of zichtbaarder maken voor publiek op afstand
  • Later : masker als geluidversterker door mond in vorm van toeter
  • stelde acteur in staat om verschillende rollen te spelen
  • stelde acteur in staat om van geslacht te veranderen (vrouwenrollen werden door
  • mannen gespeeld )
103
Q

Wat weet je over Aeyschylos ?

A

belangrijke tragedieschrijver - structuur eenvoudig en rechtlijnig - grootse en geweldige taal met epische breedheid- authentiek - personages met archaisch beeld sober maar krachtig- invoering protagonist

104
Q

wat weet je over sophicles ?

A

belangrijke tragedieschrijver- structuur van klassieke soberheid- invoering tritagonist - taaltechnisch meestershap en soberheid - karakters met klassiek beeld -held kiest zelf - confrontaties en tegenstrijdigheden

105
Q

Wat weet je over Euripides ?

A

de structuur is soms slordig of ingewikkeld en het aandeel van het koor verminderd - taal en stijl is. vrij volks en soms dramatisch - hellenistisch beeld - dicht bij alledaagse werkelijkheid - aandacht voor psychologie van de vrouw

106
Q

wat weet je over Aristophanes Aristophanes ?

A
belangrijk komedieschrijver 
(448 - 380 VC) bracht vooral door koor satirische boodschap over.

Vb Lysistrate
De Atheense dames ( = het koor) grijpen onder leiding van de militante Lysistrate ( = leger-ontbindster) naar het drastische wapen van de seksstaking. Ze willen dat hun mannen eindelijk eens werk maken van de vrede. Ze bezetten de Akropolis waar de Atheense staatskas wordt bewaard, zodat de oorlog niet meer kan gefinancierd worden. Ze geven pas toe wanneer de Griekse stadsstaten inderdaad vrede hebben gesloten.

107
Q

Wat weet je over Aristoteles ?

A

Drama =
- uitbeelding van verhaal.
- multimediaal genre met woorden + visuele + akoestische middelen.
- Uitgevoerd door acteurs op beperkte plaats (het toneel) gedurende beperkte tijdsspanne (eenheid van tijd + ruimte).
- handeling zelf is gestructureerd volgens spanningscurve van ontstaan, climax en ontknoping van één intrige (eenheid van handeling).
- Thematisch : voorstelling van confrontatie van mens met werkelijkheid in en rond zichzelf. conflict weerspiegelt oerstrijd tussen mythische machten van goed en kwaad = aan basis livan werkelijkheid en geschiedenis van mensheid.
- drama door zijn opvoering bij publiek gevoelens van angst en medelijden met held wil opwekken, om toeschouwer een heilzame catharsis of innerlijke bekering te laten ervaren.’
- Elk stuk bestaat ook uit 5 bedrijven
 De inleiding
 De opgang
 Het hoogtepunt
 De val of omkeer
 De catastrofe of afwikkeling

  • Het koor sluit elk bedrijf af en hoofdpersonages zijn altijd van hoge afkomst