Nederlands EX1 Flashcards
Nederlands 1ste examen
Deel 1
Les 1: Beelden aan het woord
Wie
o Personages
o Vertelperspectief (wie vertelt?)
Wat
o Inhoud
o Titel
o Motieven
Waarover
o Thema
Wanneer
o Tijd
o Chronologie
o Verhaalopbouw
Waar
o Locatie
o Ruimte
Hoe
o Verhaalvorm
o Stijl
Waarom
o Betekenis van het fictiewerk
Camerastandpunt
➢ Definitie: Plaats waar de camera staat en de hoek ten opzichte van het gefilmde
onderwerp.
Termen voor camerahoek:
Functie van Bijvoeglijke Naamwoorden
➢ Definitie: Beschrijven aspecten van zelfstandige naamwoorden.
Eigenschappen:
o Voorbeeld: een eerlijke man
Leeftijd:
o Voorbeeld: een jonge vrouw
Kleur:
o Voorbeeld: een rode auto
Vorm:
o Voorbeeld: een ronde tafel
Oordeel/waardering:
o Voorbeeld: een prachtige film, een ouderwets verhaal
Korverhaal
Definitie = verhaal dat niet zo lang is, maar wel spannend of interessant
Literair beoordelingsmodel van Mooij
Realistisch argument
Een reden die zegt hoe dingen echt zijn
B.v: Het regent, dus we moeten een paraplu meenemen
Emotivistische argumenten
Een reden die gebaseerd is op hoe je je voelt
B.v: Ik wil deze film kijken omdat ik het spannend vind.
Morele argumenten
Een reden die zegt wat goed of slecht is
B.v: We moeten helpen, omdat het goed is om aardig te zijn
Structurele argumenten
Een reden die gebaseerd is op hoe dingen georganiseerd zijn
B.v: We moeten eerst het huis opruimen en dan gaan spelen.
Intentionele argumenten
Een reden die zegt wat iemand wil bereiken
B.v: Ik wil mijn huiswerk doen omdat ik een goede cijfer wil
Vernieuwinsargumenten
Een reden die zegt waarom iets verandert moet worden
B.v: We moeten dit nieuwe idee proberen, omdat het sneller werkt
Les 2: Teksten met body
Vaste Tekststructuren
Probleemstructuur
Wat is precies het probleem?
Waarom is het een probleem?
Wat zijn de oorzaken ervan?
Wat is ertegen te doen?
Onderzoek structuur
Wat word er precies onderzocht?
Volgens welke methode word er onderzocht?
Wat zijn de resultaten?
Wat zijn de conclusies?
Evaluatiestructuur
Wie of wat wordt geëvalueerd?
Wat zijn de relevante beoordelingscriteria ervoor?
Wat zijn de positieve aspecten ervan?
Wat zijn de negatieve aspecten ervan?
Hoe luidt het totaaloordeel erover?
Wat is precies onderzocht?
Volgens welke methode is er onderzocht?
Wat zijn de resultaten?
Wat zijn de conclusies?
Ontwikkelingsstructuur
Over welke ontwikkeling gaat het precies?
Wat zijn de verschillende stappen in de ontwikkeling?
Waar en wanneer vonden die plaats?
Wat was het (voorlopige) eindpunt?
Wat zijn de verklaringen voor de overgang van de ene fase in de andere?
Handelingsstructuur
Wat is het doel van de handeling?
Wat zijn de voorwaarden ervoor?
Wat zijn de deelstappen van de handeling?
Hoe is de uitkomst ervan te controleren?
Maatregelstructuur
Wat is de maatregel precies?
Waarom is die maatregel nodig?
Hoe wordt de maatregel uitgevoerd?
Wat zijn de effecten van de maatregel?
➢ Gemengde Vaste Structuren = Structuren kunnen dooreenlopen en antwoorden kunnen bij
meer dan één structuur passen.
➢ Vaste structuur = Geeft antwoord op vele vaste vragen
Signaalwoorden en Verbanden
Opsomming
en, bovendien, daarnaast, ten eerste, ten tweede, ten slotte
Tijd
nadat, terwijl, toen, totdat, voordat, wanneer
Reden, Argument
aangezien, omdat, want, daarom
Oorzaak-Gevolg