Nederlands blok 2 Flashcards
1
Q
Tekstdoelen
A
Amuseren
Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
2
Q
Amuseren
A
Dat je je vermaakt: Verhaal mop of een strip.
3
Q
Informeren
A
De schrijver wil dat je iets te weten komt: Artikel studieboek verslag
4
Q
Instrueren
A
Dat je leert hoe je iets moet doen: bijsluiter bij een medicijn of spelregels.
5
Q
Overtuigen
A
Dat je zijn mening overneemt: Betoog, ingezonden brief of recensie
6
Q
Activeren
A
Dat je iets wel of niet gaat doen: Advertentie advies of flyer.
7
Q
Onderwerp van een tekst
A