Nederlands Flashcards

1
Q

Aandikken

A

Overdrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bedrogen uitkomen

A

Niet krijgen wat je verwacht had

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Carrière

A

Alle banen die je in je leven hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Je dag niet hebben

A

Niet zo goed zijn als dat je normaal bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Deren

A

1: hinderen. 2:pijn doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Eerzuchtig zijn

A

Graag iets willen bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ergo

A

Dus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Fysiek

A

Lichaamelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Je gal spuwen

A

Je boosheid uitspreken of opschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Te kijk zetten

A

Belachelijk maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Er niet om malen

A

Iets niet belangrijk vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mentaal

A

Geestelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De misère

A

De grote ellende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Onfortuinlijk zijn

A

Pech hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pontificaal

A

1 plechtig

2 uitgebreid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Schrander

A

Slim

17
Q

De tegenvaller

A

De pech

18
Q

Tenminste

A

In ieder geval

19
Q

De ambitie

A

De wil om iets te bereiken

20
Q

Buitengewoon

A

Bijzonder,speciaal

21
Q

Circa

A

Ongeveer

22
Q

Het denkproces

A

De manier van denken