nederlands Flashcards
crime fiction
1
Q
fiction
A
fictie (geen waargebeurd verhaal)
2
Q
crime
A
misdaad
3
Q
cliffhanger
A
onderbreking op spannende moment
4
Q
verteller
A
diegene die het verhaal vertelt
5
Q
belevende ik
A
ik verteller die als personage meedoet in het verhaal
6
Q
al wetende hij/zij
A
hij/zij figuur die boven het verhaal staat en over de personage praat
7
Q
personele hij/zij
A
vertelt een hij/zij figuur het verhaal door de ogen van een personage maar staat de verhaal in de hij/zij vorm
8
Q
spanningsbouw
A
informatie achter houden voor de lezer of ervoor zorgen dat de lezer juist meer weet dan het personage
9
Q
sfeerschepping
A
creëren van een bepaalde sfeer in een omgeving
10
Q
A