nederlands Flashcards

crime fiction

1
Q

fiction

A

fictie (geen waargebeurd verhaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

crime

A

misdaad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cliffhanger

A

onderbreking op spannende moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verteller

A

diegene die het verhaal vertelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

belevende ik

A

ik verteller die als personage meedoet in het verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

al wetende hij/zij

A

hij/zij figuur die boven het verhaal staat en over de personage praat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

personele hij/zij

A

vertelt een hij/zij figuur het verhaal door de ogen van een personage maar staat de verhaal in de hij/zij vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

spanningsbouw

A

informatie achter houden voor de lezer of ervoor zorgen dat de lezer juist meer weet dan het personage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

sfeerschepping

A

creëren van een bepaalde sfeer in een omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly