Nederlands Flashcards
1
Q
i’m german
A
ik ben Duits
2
Q
how are you
A
hoe is het met je
3
Q
what are you doing?
A
wat doe je?
4
Q
i have no idea
A
ik heb geen idee
5
Q
and now?
A
en nu?
6
Q
can i have a coffee?
A
mag ik koffie?
7
Q
i don’t know
A
ik weet het niet
8
Q
my name is
A
mijn naam is