Nederalnds schooltaalwoorden Flashcards
1
Q
zich baseren op
A
steunen op
2
Q
behandelen
A
1.omgaan met iemand/iets
2.iets bespreken of beschrijven
3
Q
ervaren
A
je leert iets door ondervinding kennen
4
Q
promoten
A
reclame maken voor
5
Q
reviseren
A
controleren en aanpassen
6
Q
vernemen
A
informatie ontvangen
7
Q
verschaffen
A
geven
8
Q
de organisatie
A
1.de regeling, inrichting
2.de vereniging
9
Q
de uitzondering
A
iets wat niet overeenkomt met de regels
10
Q
de voorwaarde
A
iets waaraan moet worden voldaan
11
Q
actueel
A
nu, op dit moment
12
Q
complex
A
ingewikkeld
13
Q
beperkt
A
weinig, klein
14
Q
immens
A
zeer groot
15
Q
zogenaamd
A
1.wat de naam heeft
2.niet echt