NASK Per 1 Lj2 Flashcards

1
Q

Wat is een molecuul?

A

Het kleinste deeltje van een stof die nog alle stofeigenschappen heeft. Moleculen zijn de bouwstenen van een stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waaruit zijn stoffen opgebouwd?

A

Uit moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit is een molecuul opgebouwd ?

A

Uit atomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een oplossing?

A

Een mengsel waarin de vaste stof opgelost is in de vloeistof. Je ziet de moleculen van de vaste stof niet meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een oplosmiddel?

A

De vloeistof waarin de vaste stof oplost

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een suspensie?

A

Een mengsel waarin de vaste niet opgelost is in de vloeistof. Je ziet de moleculen van de vaste stof dan nog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De vaste stof die in de vloeistof oplost noemen we?

A

De opgeloste stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een suspensie is altijd … en heeft ook altijd …

A

Een suspensie is altijd troebel en heeft ook altijd een kleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een stofeigenschap?

A

Een eigenschap waaraan je een stof kunt herkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stofeigenschappen waarbij je je zintuigen gebruikt om een stof te herkennen:

A

Kleur
Geur (voorzichtig ruiken)
Smaak (een onbekende stof mag je nooit proeven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Stofeigenschappen waarbij je een onderzoek moet doen om een stof te herkennen:

A

Brandbaarheid, Oplosbaarheid in water, Dichtheid, Kookpunt (temperatuur waarbij de stof kookt), Smeltpunt, Fase (de toestand waarin een stof zich bevindt: gas, vloeibaar en vast)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat moet er op de verpakking van een gevaarlijke stof staan?

A

Om welke stof het gaat, wat de concentratie van de stof is, waarschuwing met R- en S- zinnen en een waarschuwing met een gevaarsymbool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat moet er op de verpakking van een gevaarlijke stof staan?

A

Om welke stof het gaat, wat de concentratie van de stof is, een waarschuwing in woorden met R- en S- zinnen en een waarschuwing met een gevaarsymbool.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het gevarensymbool met een uitroepteken staat voor?

A

Irriterend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het gevaarsymbool met een doodshoofd staat voor?

A

Giftig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het gevaarsymbool met een vlam staat voor?

A

Licht ontvlambaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Het gevaarsymbool met dingen waar een hap uit is staat voor?

A

Corrosief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Het gevaarsymbool met een dode boom en een dode vis staat voor?

A

Milieu gevaarlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Het gevaarsymbool met een steen die uit elkaar spat staat voor?

A

Explosief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Het gevaarsymbool waarbij een reactie van elektronen worden weggenomen?

A

Oxiderend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat moet je doen om de stoffen in een mengsel weer uit elkaar te halen?

A

De stoffen van elkaar scheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de 2 scheidingsmethoden?

A

1 filteren en 2 extraheren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat doe je bij de scheidingsmethode filteren?

A

Hierbij worden de stoffen gescheiden op grond van hoe groot ze zijn. De grote deeltjes van de vaste stof blijven dan achter in het filter. De vloeistof waarbij de deeltjes klein genoeg zijn gaat door het filter heen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat gebeurt er bij extraheren?

A

Een oplosmiddel toevoegen waardoor de vaste stoffen van elkaar worden gescheiden, sommige moleculen lossen op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is een R-zin?

A

Een risk-zin, voor welk gevaar je moet oppassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is een S-zin?

A

Een safety-zin, de veiligheidsmaatregelen die je moet nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat geeft de massa aan?

A

Hoe zwaar de stof is.

28
Q

Hoe meet je de massa?

A

Massa meet je met een weegschaal of met een balans en je meet het in kg of g.

29
Q

1 ton =

A

1000 kg

30
Q

1 kg =

A

1000 g

31
Q

1 g =

A

1000 mg

32
Q

Wat geeft volume aan?

A

Hoeveel ruimte de stof inneemt

33
Q

1 dm3 =

A

1000 cm3, 1 L

34
Q

1 L =

A

1000 mL

35
Q

1mL =

A

1 cm3

36
Q

Wat is inhoud?

A

De hoeveelheid cm3 die in het voorwerp past.

37
Q

Wat is een andere benaming voor cm3?

A

Kubieke centimeter

38
Q

Welke 2 groepen kunnen we voorwerpen of stoffen indelen?

A

Regelmatige vaste vormen en onregelmatige vaste vormen.

39
Q

Hoe bepaal je het volume van een vaste stof, regelmatig voorwerp?

A

V = L x b x h = … x … x … = … cm3

40
Q

Volume berekenen van een vaste stof, onregelmatig voorwerp:

A

Vul een maatcilinder tot de helft met water, V = eindstand - beginstand = … - … = … mL = … cm3.

41
Q

Volume bepalen voorwerpen en stoffen zonder vaste vorm (vloeistoffen):

A

Giet de vloeistof in een maatcilinder, lees dan de stand af en schrijf dit zo op: V= … mL

42
Q

Wat is het symbool van tijd? Wat is de eenheid van tijd?

A

Het symbool van tijd is T, en de eenheid van tijd is seconden

43
Q

Wat is de afkorting van seconden?

A

S

44
Q

Wat is het symbool van massa? En wat is de eenheid van massa?

A

Het symbool van massa is M, de eenheid van massa is kilogram (of gram)

45
Q

Wat is de afkorting van kilogram (of gram)?

A

Kg (of g)

46
Q

Wat is het symbool van volume? En wat is de eenheid van volume?

A

Het symbool is V, en de eenheid is kubieke centimeter.

47
Q

Wat is de afkorting van kubieke centimeter?

A

Cm3

48
Q

Wat is het symbool van dichtheid? En wat is de eenheid van dichtheid?

A

Het symbool is P (rho), en de eenheid is gram per kubieke centimeter.

49
Q

Wat is de afkorting van gram per kubieke centimeter?

A

G/cm3

50
Q

Wat is de eenheid?

A

De maat waarin je het meet

51
Q

Wat is de grootheid?

A

Wat je meet

52
Q

Wat is de dichtheid van water?

A

1

53
Q

Wat is de dichtheid van zeewater?

A

1,1

54
Q

Wat is de dichtheid van staal?

A

8

55
Q

Wat is de dichtheid van een rots?

A

3

56
Q

Wat is de dichtheid van kwik?

A

13,6

57
Q

Wat gebeurt er als de dichtheid van een stof groter is?

A

Dan is de stof zwaarder

58
Q

In welke eenheid meet je dichtheid?

A

Gram per kubieke centimeter

59
Q

Wat weet je als je de dichtheid van een stof weet?

A

Om welke stof het gaat

60
Q

Hoe schrijf je de dichtheid op?

A

P=…g/cm3

61
Q

Hoe reken je dichtheid uit?

A

P=m:v

62
Q

Hoe reken je de volume uit

A

V= massa gedeeld door P

63
Q

Hoe reken je de massa uit?

A

M= P (rho) • V

64
Q

Hoeveel mL is 1 kubieke cm

A

1 mL

65
Q

Wat is kubieke meter?

A

Dm3