namen voor woordsoorten Flashcards
1
Q
werkwoord
A
verbum
2
Q
hele werkwoord
A
infinitief
3
Q
koppelwerkwoord
A
copula
4
Q
hulpwerkwoord
A
verbum auxiliare
5
Q
zelfstandig naamwoord
A
substantief
6
Q
bijvoeglijk naamwoord
A
adjectief
7
Q
voornaamwoord
A
pronomen
8
Q
persoonlijk voornaamwoord
A
pronomen personale
9
Q
bezittelijk voornaamwoord
A
possessief pronomen
10
Q
betrekkelijk voornaamwoord
A
relatief pronomen, relativum
11
Q
wederkerend voornaamwoord
A
reflexief pronomen
12
Q
vragend voornaamwoord
A
interrogatief pronomen
13
Q
onbepaald voornaamwoord
A
indefiniet pronomen
14
Q
bijwoord
A
adverbium
15
Q
lidwoord
A
artikel