module 2 hoofdstuk 2 Flashcards
productiefactor kapitaal
fysiek en financieel. bij fysiek hoort, een bedrijfsauto, fabriekshal en halffabricaten. bij financieel is geld nodig om te produceren, zoals geld voor het uitbetalen van lonen
productiefactor arbeid
het menselijk handelen tijdens de productie. bijv de docent die voor de klas staat of een fabrieksarbeider
productiefactor natuur
de productie vind ergens plaats. de locatie van de productie. bijv een etage in een kantorencomplex
productiefactor ondernemerschap
stap die iemand neemt om verschillende productiefactoren bij elkaar te brengen en iets mee te produceren
vaste kosten (constante kosten)
deze kosten veranderen niet als er meer of minder wordt geproduceerd. bijv huurbedrijfspand of de energierekening
variabele kosten
veranderen wel als er meer of minder wordt geproduceerd. bijv grondstofkosten of flexibele arbeiders
welke kosten horen voor een producent van tuinmeubelen tot de variabele kosten?
loon van tijdelijke werknemers, inkoopprijs van hout (grondstoffen) en kosten van schroeven en bouten
drie voorbeelden van vaste kosten
de huur van de bedrijfsauto, kosten van gereedschap, en ook verzekeringskosten
totale kosten (tk)
variabele kosten + vaste kosten = totale kosten
marginale kosten (mk)
extra totale kosten die gemaakt worden om een extra eenheid te produceren. || extra totale kosten : extra geproduceerde eenheid = mk ||
gemiddelde totale kosten (gtk)
totale kosten per geproduceerde eenheid. || totale kosten : productieomvang = gvk ||
gemiddelde variabele kosten (gvk)
variabele kosten per geproduceerde eenheid. || variabele kosten : productieomvang = gvk
gemiddelde vaste kosten (constante kosten)
vaste kosten per geproduceerde eenheid. || vaste kosten : productieomvang = gck
(gvk) progressief
gvk stijgen bij een grotere productieomvang
(gvk) proportioneel
gvk zijn hetzelfde bij iedere productieomvang