MODULE 1 Hoop doet leven p. 28-35 Flashcards

1
Q

wat betekend oprukken

A

je verplaatsen in de richting van je doel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat betekend de evacuatie

A

Evacuatie of ontruiming is het wegtrekken of verplaatsen van meestal groepen personen van een gevaarlijke of omstreden plaats naar een veiligere plaats vanwege dreiging of het plaatsvinden van een gevaarlijke gebeurtenis of andere dringende omstandigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat betekend inclusief bemanning

A

met de personeel leden erbij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat betekend de maximale capaciteit

A

het meesten dat er in kon of kan dragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat betekend de relatief veilige route

A

een redelijk veilige weg om te fietsen bv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat betekend de humanitaire missie

A

Een humanitaire interventie is een gewapend ingrijpen door een staat, een groep staten of een internationale organisatie in een andere staat, zonder dat deze daar toestemming voor heeft gegeven, met als doel massale mensenrechtenschendingen te beëindigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat betekend de torpedo

A

zelf-aangedreven (meestal) geleid maritiem-militair wapen dat onder water opereert en dat bedoeld is om te ontploffen tegen of in de buurt van een vijandelijk doelwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat betekend het memorabel symbool

A

als iets zo veel indruk heeft gemaakt dat je het vanzelf lang zult onthouden. Een symbool staat voor een waarneembaar teken of voorwerp dat iets abstracts uitbeeldt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is een chronologisch verband

A

een chronologisch verband is wat er bijvoorbeeld wat er eerst gebeurd en wat daarna gebeurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een lidwoord

A

lidwoorden zij bv: de, het, een, geen,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn voornaamwoorden

A

voornaamwoorden zijn bv: ik ben, we, mij, hen, haar, het, zijn, mijn, een of ander, hem, jou, ons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn voorzetsels

A

voorzetsels zijn bv: voor, aan, naar, om, in, van, tot, tegen, door, op,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly