Mission 3 Flashcards
1
Q
een tijdscapsule
A
une capsule temporelle
2
Q
een tolk
A
un interprète
3
Q
een privé-leven
A
un jardin secret
4
Q
een dagboek
A
un journal intime
5
Q
een middelbare school
A
un lycée
6
Q
een kerel, gast
A
un mec (familiair) les mecs (meervoud)
7
Q
een meid, griet
A
une nana (familiair)
8
Q
een geheim
A
un secret
9
Q
cool, tof
A
canon (familiair)
10
Q
onafhankelijk
A
indépendant, indépendante
11
Q
doof
A
sourd, sourde
12
Q
gelijk hebben
Mijn vader heeft gelijk, ik moet meer studeren
A
Avoir raison
Mon père a raison, je dois étudier plus
13
Q
ongelijk hebben
ik denk dat je ongelijk hebt
A
avoir tort
Je pense que tu as tort
14
Q
iemand in vertrouwen nemen
Ik kan Pauline in vertrouwen nemen, ze vertelt niks aan de anderen.
A
se confier à
Je peux me confier à Pauline, elle ne raconte rien aux autres